Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5321

Datum uitspraak2003-02-19
Datum gepubliceerd2003-03-10
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers74374 / HA ZA 02-400
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Vonnis : 19 februari 2003 Zaaknummer : 74374 / HA ZA 02-400 De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: 1. [Partij T. ], 2. [Partij W.], beiden wonende te Susteren, eisers, procureur mr. B.W.A. Muurmans; tegen: [Partij A.], wonende te Sittard, gedaagde, procureur mr. H.A.J. Kalsbeek. 1. Het verloop van de procedure Eisers, hierna te noemen "[T.]", hebben gedaagde, hierna te noemen "[A.]", gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn 10 producties overgelegd. [Gedaagde] heeft daarna geantwoord. Vervolgens heeft [Eiser] geconcludeerd voor repliek, tevens houdende vermindering van eis, onder overlegging van 5 producties. [Gedaagde] heeft geconcludeerd voor dupliek. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende gemotiveerd betwist staat tussen partijen het volgende vast. [Gedaagde] heeft [Eiser] op 17 oktober 2000 gedagvaard en betaling gevorderd van f 68.497,50 vermeerderd met rentes en kosten. Ter zekerstelling van deze vordering heeft [Gedaagde], met verlof van de rechtbank, eveneens op 17 oktober 2000 conservatoir beslag doen leggen ter hoogte van f 83.000,- op de bankrekeningen en op het woonhuis van [Eiser]. [Eiser] heeft in kort geding opheffing van het beslag op bankrekeningen gevorderd. In dit kader is op 1 december 2000 een dadingovereenkomst gesloten die is opgenomen in het proces-verbaal van de kort geding zitting. Hierin is bepaald dat: a. het beslag op de bankrekeningen zal worden opgeheven; b. er beslag zal worden gelegd op een andere onroerende zaak van [Eiser], verder te noemen "het appartement"; c. [Eiser] een bankgarantie zal verstrekken van f 25.000,-; d. de vordering in kort geding wordt ingetrokken, [Eiser] f 1.000,- excl. BTW zal betalen ter vergoeding van de kosten van [Gedaagde] en partijen voor het overige elk de eigen kosten dragen. Bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van 23 augustus 2001 heeft de rechtbank de vordering van [Gedaagde] in de bodemprocedure afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten daarvan. 2.2 [Eiser] stelt dat [Gedaagde] door het leggen van het beslag onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, nu uit het bovengenoemde vonnis is gebleken dat [Gedaagde] geen vorderingsrecht op hem had. Bovendien was het beslag op de bankrekeningen niet noodzakelijk omdat het beslag op het woonhuis op zich voldoende zekerheid bood. Aangezien de beslaglegging onrechtmatig was, is [Gedaagde] aansprakelijk voor de schade die [Eiser] ten gevolge daarvan heeft geleden. Hieronder vallen ook de kosten van het kort geding, nu deze procedure door [Eiser] noodzakelijkerwijs is ingesteld ter opheffing van het beslag op zijn bankrekeningen. 2.3. [Eiser] heeft op grond van het vorenstaande gevorderd dat de rechtbank [Gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, zal veroordelen om aan [Eiser] te betalen een bedrag van Euro 5.454,93 (oorspronkelijke vordering ad Euro € 5.650,06 minus eisvermindering ad f 430,- oftewel Euro€ 195,13) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van dit geding. Het bedrag wordt als volgt door [Eiser] gespecificeerd: - door eiser sub 1 bestede tijd ter zake van het verkrijgen van financieringsmogelijkheden: 34 uur a f 100,- f 3.400,- - 589 gereden kilometers a f 0,75 f 438,50 - schade door noodgedwongen verkoop 2e auto f 2.500,- - taxatiekosten woonhuis f 2.189,20 - provisie bankgarantie f 250,- - debetrente krediet f 154,06 - kosten kort geding f 1.175,- - garantieprovisie f 187,50 - renteverlies f 625,- - buitengerechtelijke kosten raadsman f 1.101,85 2.4 De vordering wordt door [Gedaagde] betwist met de stelling dat de verdeling van de kosten van de beslaglegging is geregeld in een overeenkomst van dading die partijen hebben gesloten ter gelegenheid van het kort geding, welke geldig is onafhankelijk van de uitkomst van de bodemprocedure. Tevens komen de kosten van het kort geding, volgens [Gedaagde], alleen daarom al niet voor vergoeding in aanmerking omdat ze nodeloos zijn gemaakt, aangezien [Eiser] ook voor de instelling van het kort geding beslaglegging op het appartement had kunnen aanbieden, welk beslag in tegenstelling tot dat op het woonhuis voor [Gedaagde] voldoende zekerheid bood. De beslaglegging is niet onrechtmatig, volgens [Gedaagde], nu hiertoe verlof is verleend door de president van de rechtbank. De verschillende schadeposten worden door [Gedaagde] betwist: - noch het aantal door [Eiser] bestede uren noch het verband tussen de door hem genoemde bezoeken en de beslaglegging is in voldoende mate door [Eiser] toegelicht en het bij deze schadepost gehanteerde uurtarief is niet onderbouwd; - het aantal gerede kilometers en de noodzaak daartoe is onvoldoende onderbouwd, evenals de grondslag voor de kilometervergoeding; - de noodzaak tot de verkoop van de auto staat niet vast en er zijn geen gegevens verstrekt waaruit is af te leiden dat de auto is verkocht voor een lager bedrag dan de dagwaarde; - nergens blijkt dat de uitvoering van de taxatie van het woonhuis in verband staat met (de opheffing van) het beslag; - er wordt twee maal " provisie bankgarantie" gevorderd, zonder overlegging van facturen of betalingsbewijzen; - er is niet aangetoond dat er daadwerkelijk een krediet is afgesloten in verband met het beslag noch dat hierover debetrente is betaald; - niet is toegelicht waarom het bedrag van de bankgarantie niet rentedragend zou zijn en gegevens op basis waarvan de hoogte van het renteverlies is berekend, ontbreken; - de beschreven werkzaamheden van de raadsman van [Eiser] betreffen niet meer dan de voorbereiding van de gedingstukken en de instructie van de zaak, terwijl een urenspecificatie ontbreekt. 3. De beoordeling 3.1 Volgens vaste rechtspraak handelt degene die beslag legt, op eigen risico en dient deze, bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade te vergoeden als het beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd. De beslaglegger heeft immers, als later uit een vonnis blijkt dat er geen vorderingsrecht bestond, ten onrechte een inbreuk gemaakt op een recht van de beslagene en daarmee jegens hem onrechtmatig gehandeld. Nu [Gedaagde] beslag heeft gelegd en bij onherroepelijk vonnis is vastgesteld dat hij geen vordering heeft, terwijl [Gedaagde] geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld, is de hiervoor gegeven hoofdregel van toepassing. Het verlof van de president van de rechtbank doet aan de onrechtmatigheid van de beslaglegging niet af, aangezien dit is gebaseerd op een marginale toetsing en de beoordeling in de bodemprocedure beslissend is. 3.2 Het standpunt van [Gedaagde] dat alle thans gevorderde schadeposten reeds in de dading zijn verwerkt, acht de rechtbank niet aannemelijk, nu in de dading terzake is opgenomen: "De vordering in kort geding wordt ingetrokken: [Eiser] betaalt ter vergoeding van de kosten van de wederpartij fl. 1000,- exclusief B.T.W.. Voor het overige betalen partijen elk de eigen kosten." Uit die tekst valt niet de door [Gedaagde] gestelde bedoeling af te leiden terwijl een dergelijke clausule in een een zaak als onderhavige naar gebruik in die zin beperkt wordt uitgelegd dat met betrekking tot de kosten slechts bedoeld wordt de proceskosten van het kort geding. Tenslotte blijkt uit niets dat het de bedoeling van partijen was om de onder 3.1 beschreven aansprakelijkheid van [Gedaagde] uit te sluiten. 3.3 De gevorderde kosten worden door de rechtbank als volgt beoordeeld. 3.3.1 Gelet op de betwisting door [Gedaagde] en het nadrukkelijke bewijsaanbod in deze van [Eiser], zal de laatste in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat hij 34 werkuren heeft besteed aan de verkrijging van financiering ter wijziging van de door [Gedaagde] op 17 oktober 2000 gelegde beslagen op zijn bankrekeningen bij de ABN-AMRO bank en op zijn onroerende zaak gelegen te Susteren aan [Het adres] en dat zijn normale uurtarief f 100,- bedraagt. 3.3.2 Ook voor de post "gereden kilometers" geldt dat deze gemotiveerd is betwist en [Eiser] zal worden toegelaten tot het bewijs dat hij 589 kilometer heeft gereden in verband met de onder 3.3.1. genoemde financiering en dat de daartoe door hem gemaakte kosten f 0,75 per kilometer bedragen. 3.3.3 De schade tengevolge van de noodgedwongen verkoop van de auto van [Eiser] is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, nu geen bescheiden zijn overgelegd waaruit de dagwaarde van de auto blijkt noch anderszins concrete gegevens zijn verstrekt waaruit de hoogte van de schade en de relatie van de verkoop met de beslaglegging kan worden afgeleid. De rechtbank zal dit deel van de vordering ad Euro€ 1.134,45 (f 2.500,-) deswege afwijzen. 3.3.4 De rechtbank acht het aannemelijk dat de taxatiekosten ad €Euro 993,42 (f 2.189,20) van het woonhuis voortvloeien uit de beslaglegging, nu de taxatie is gedateerd op 20 oktober 2000 -dus na het eerste door [Gedaagde] gelegde beslag- en als doel van de taxatie wordt vermeld "het verkrijgen van financiering". Dit deel van de vordering zal dan ook worden toegewezen. 3.3.5 De rechtbank stelt vast dat de kosten van het verstrekken van de bankgarantie ad f 25.000,- voortvloeien uit de beslaglegging. In tegenstelling tot [Gedaagde] is de rechtbank van mening dat de afsluitprovisie ad €Euro 113,45 (f 250,-) en "provisie" ad € Euro 85.08 (f 187,50), zijnde 1% van f 25.000,- per jaar betaald over 9 maanden, door [Eiser] middels het overleggen van bescheiden voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Deze onderdelen van de vordering zullen worden toegewezen. Het staat onbetwist vast dat [Eiser] in de periode van 1 december 2000 tot 24 augustus 2001 een bankgarantie ten gunste van [Gedaagde] heeft gesteld voor een bedrag van f 25.000,-. Het is, gelet op de bankgarantie, vanzelfsprekend dat [Eiser] dit bedrag heeft moeten aanhouden of achterhouden voor het geval dat [Gedaagde] de bankgarantie zou inroepen. Door dit achterhouden van een bedrag van f 25.000,- kan het niet anders dan dat [Eiser] minder rente heeft ontvangen dan wanneer dit geld op een normale rentedragende rekening had gestaan. Dat dit renteverschil ongeveer 3,5% is geweest, komt de rechtbank niet onwaarschijnlijk voor. Ook het bedrag aan renteverlies ad f 625,- ligt dus voor toewijzing gereed. 3.3.6 Omdat de kredietovereenkomst die ten grondslag ligt aan de post "debetrente krediet" ad €Euro 69,91 (f 154,06) is gedateerd op 27 oktober 2000 acht de rechtbank het causale verband tussen deze overeenkomst en de beslaglegging voldoende aannemelijk gemaakt. De hoogte van het bedrag is weliswaar niet met een afrekening van de interest onderbouwd, maar komt de rechtbank gezien de hoogte van de betreffende debetrente en de periode tussen het afsluiten van het krediet en dading niet onwaarschijnlijk voor. Deze schadepost komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor vergoeding in aanmerking. 3.3.7 De bijdrage van [Eiser] aan de kosten van het kort geding aan de zijde van [Gedaagde] ad Euro€ 533,19 (f 1.175,-) is overeengekomen in de dading. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen. 3.4 Ten aanzien van de door [Eiser] gevorderde en door [Gedaagde] betwiste vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van de buitengerechtelijke kosten als uitgangspunt de aanbevelingen uit het rapport "voorwerk". Volgens dit rapport dient het te gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een eventueel herhaalde aanmaning, het enkel doen van een -niet aanvaard- schikkingsvoorstel, het inwinnen van inlichtingen of het op gebruikelijke manier samenstellen van het dossier, oftewel de reguliere voorbereiding van de gedingstukken en de instructie van de zaak als bedoeld in artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Uit de beschrijving van de werkzaamheden van de raadsman blijkt dat dit grotendeels werkzaamheden betreffen die onder bovenstaande beschrijving vallen. De overige genoemde werkzaamheden, te weten de gesprekken met hypotheek c.q. kredietverstrekkers, vallen naar het oordeel van de rechtbank onder de werking van de dading. Deswege zullen de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € Euro 500,- (f 1.101,85) worden afgewezen. 3.5 In afwachting van de uitkomst van de bewijsopdracht houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan. 4. De uitspraak De rechtbank: laat [Eiser] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen a. dat hij 34 werkuren heeft besteed aan de verkrijging van financiering ter wijziging van de door [Gedaagde] op 17 oktober 2000 gelegde beslagen op de bankrekeningen van [Eiser] bij de ABN-AMRO bank en op zijn onroerende zaak gelegen te Susteren aan [Het adres] en dat zijn normale uurtarief f 100,- bedraagt, b. dat hij 589 kilometer heeft gereden in verband met de verkrijging van hierboven genoemde financiering en dat de daartoe door hem gemaakte kosten f 0,75 per kilometer bedragen; bepaalt dat -voor zover [Eiser] bewijs wenst te leveren middels het doen horen van getuigen- het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het St. Annadal 1 op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald, nadat [Eiser] bij akte heeft opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en -zo mogelijk- de personalia van de getuigen; verwijst de zaak naar de rol van 12 maart 2002 voor akte houdende opgave getuigen aan de zijde van [Eiser], alsmede voor akte aan de zijde van beide partijen houdende verhinderdata in de eerste vier maanden na 12 maart 2003; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. Sijmonsma, rechter, en ter openbare terechtzitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. RvdV