Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5333

Datum uitspraak2002-11-06
Datum gepubliceerd2003-03-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/71601
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / schadevergoeding / politiecel. Eiseres is samen met haar zeer jonge kind gedetineerd geweest in een politiecel, waarvan niet is gebleken dat er een soepel regime mogelijk was. Op basis van het bepaalde in artikel 5.4 Vb 2000 in samenhang met hoofdstuk A5/1.5 Vc 2000 had de vrijheidsontnemende maatregel tenuitvoergelegd moeten worden in een justitiële inrichting of een bureau van politie waar een soepel regime mogelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de wijze van tenuitvoerlegging onrechtmatig is geweest en wijst het verzoek om schadevergoeding toe in die zin dat het bedrag dat schadevergoeding zou opleveren in geval van tenuitvoerlegging in een justitiële inrichting of een politiebureau met een soepel regime in mindering wordt gebracht op het bedrag dat schadevergoeding zou opleveren in geval van tenuitvoerlegging op een politiebureau


Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 02/71601 VRONTN IND-nr.: 9902.22.4093 inzake : A, geboren op [...] 1980, van Marokkaanse nationaliteit, verblijvende te Utrecht, eiseres, gemachtigde: mr. J.M. Walther, advocaat te Utrecht, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. F.W. Chan, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders Ministerie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 16 september 2002 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 18 september 2002 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft bij besluit van 18 september 2002 afwijzend beslist op het verzoek om toelating van eiseres van diezelfde datum. Bij bezwaarschrift van 18 september 2002 heeft verzoekster bezwaar ingesteld tegen deze afwijzing. Bij verzoekschrift van 18 september 2002 heeft eiseres verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder wordt verboden verzoekster uit Nederland te (doen) verwijderen, zolang niet op het bezwaarschrift is beslist. Op 18 september heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 september 2002. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. II. OVERWEGINGEN Eiseres heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De inbewaringstelling was onrechtmatig en de toepassing van de vreemdelingenbewaring was disproportioneel. Er is geen sprake van onrechtmatig verblijf aangezien het besluit van verweerder om de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet te verlengen nimmer door eiseres is ontvangen, daar de woning van eiseres vanwege een huurschuld is ontruimd, waarna eiseres buiten haar medeweten is uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie. Tegen dit besluit is alsnog bezwaar gemaakt, nu sprake is van gebrekkige bekendmaking. Eiseres verblijft drie jaar rechtmatig in Nederland bij haar echtgenoot, die reeds tien jaar rechtmatig in Nederland verblijf heeft en in Nederland werkt. Inmiddels heeft eiseres wel een vaste woon- en verblijfplaats. Eiseres heeft zich vrijwillig bij de Vreemdelingendienst gemeld. Volstaan had kunnen worden met toepassing van een minder ingrijpend middel, te meer daar eiseres een zeer jong kind heeft dat niet gedetineerd had mogen worden in een politiecel. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De inbewaringstelling was rechtmatig. De tijdelijke verblijfsvergunning van eiseres verliep al in oktober 2001. Na het besluit op de aanvraag tot verlenging heeft verweerder niets meer van eiseres gehoord, ook geen verhuisbericht ontvangen. Het is verweerder niet toe te rekenen dat het afwijzende besluit van 25 juni 2002 haar niet heeft bereikt. Na raadpleging van het Vreemdelingen Administratie Systeem (DVAS) bleek dat er geen sprake was van een verblijfstitel. Overigens was het de gemachtigde van verweerder niet bekend dat ook het minderjarig kind van eiseres in bewaring gesteld was. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft. Eiseres betwist dat zij ten tijde van de inbewaringstelling geen rechtmatig verblijf hield. Eiseres heeft hiertoe aangevoerd dat het afwijzende besluit op haar aanvraag haar nooit heeft bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank faalt dit betoog. Immers op eiseres rustte de plicht verweerder in kennis te stellen van de wijziging van haar woon- of verblijfplaats. Nu eiseres dit niet gedaan heeft is het niet aan verweerder te wijten dat zij geen kennis heeft genomen van het afwijzend besluit op haar aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Eiseres heeft verder betoogd dat de bewaring niet door de openbare orde werd gevorderd en dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat zij op het moment van in bewaringstelling weer beschikte over een vaste verblijfplaats. Dit betoog faalt. Eiseres blijkt niet te zijn ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie zodat zij niet aannemelijk heeft gemaakt over een vast adres te beschikken. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres in bewaring te stellen. Voorts heeft eiseres betoogd dat de wijze van ten uitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig is. Op grond van het bepaalde in hoofdstuk A5/1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 mogen jeugdige vreemdelingen beneden de leeftijd van twaalf jaar niet op grond van de Vreemdelingenwet in een politiecel of een justitiële inrichting hun vrijheid worden ontnomen, tenzij de tevens van hun vrijheid ontnomen ouder(s) van de vreemdeling er op staat(n) de kinderen bij zich te houden. In het laatste geval moet de vrijheidsontneming direct ten uitvoer gelegd worden in een justitiële inrichting of een bureau van politie waar een soepel regime mogelijk is. De rechtbank overweegt als volgt. Nu eiseres met haar jonge kind heeft verbleven in een politiecel, waarvan niet is bebleken dat een soepel regime mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de wijze van tenuitvoerlegging onrechtmatig is geweest wegens strijd met het bepaalde in artikel 5.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 in samenhang met hoodstuk A5/1.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 25,-- per dag dat eiseres ten onrechte de vrijheidsontnemende maatregel in een politiecel heeft ondergaan, derhalve in totaal € 50,--. Dit bedrag is als volgt berekend. Het ondergaan van een vrijheidsontnemende maatregel in een politiebureau gaat gepaard met een schadevergoeding van€ 95,-- per dag; dit bedrag is € 70,-- ingeval zulks in een justitiële inrichting of een politiebureau met een soepel regime geschiedt. In rechte is komen vast te staan dat de maatregel in laatstgenoemde inrichting geëffectueerd had moeten worden. Nu zulks in de eerstbedoelde inrichting het geval is geweest komt eiseres per dag een schadevergoeding toe van € 95,-- minus € 70,--, of te wel € 25,--. Haar vrijheidsontneming heeft twee dagen geduurd zodat dit bedrag met 2 moet worden vermenigvuldigd. Aangezien niet is komen vast te staan dat het kind schade heeft geleden ziet de rechtbank geen termen ter zake van het kind tot vergoeding van schade over te gaan. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING: De rechtbank - wijst het verzoek om schadevergoeding toe; - kent ten laste van de Staat der Nederlanden aan de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 50,-- (zegge: vijftig euro) te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 6 november 2002 in tegenwoordigheid van M.E. Sjouke, griffier. Afschrift verzonden op: 18 november 2002 Conc.: MSj Coll: Bp: - D: C Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.