Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5713

Datum uitspraak2002-12-17
Datum gepubliceerd2003-03-12
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/86806
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / schadevergoeding / EU-onderdaan. Eiser is de maatregel van bewaring opgelegd. De maatregel is inmiddels opgeheven. Het beroep tegen de inbewaringstelling is derhalve niet-ontvankelijk. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding. Bij zijn aanhouding was eiser in het bezit van een Brits paspoort en had als Brits staatsburger niet in bewaring kunnen worden gesteld. Er waren voldoende gronden om eiser in bewaring te stellen. Eiser beschikte niet over een identiteitsdocument conform artikel 4.21 Vb 2000. Eiser werd op dat moment verdacht van het gebruik maken een vals of vervalst paspoort. Verweerder heeft verklaard dat eiser bij de Britse vertegenwoordiging is geweest en daar kon de identiteit niet worden vastgesteld. Na het inschakelen van familie van eiser is eiser in het bezit gesteld van een nieuw paspoort door de Britse autoriteiten. Daarna is de bewaring opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend is opgetreden ten aanzien van het vaststellen van de identiteit van eiser. Beroep ongegrond, afwijzing verzoek om schadevergoeding.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG zittinghoudende te Utrecht Reg.nr.: AWB 02/86806 VRONTN UITSPRAAK op het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1979, van Britse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. P.H. Visser, advocaat te Wormerveer, tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. D.G. Specker, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Verweerder heeft op 15 november 2002 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd. Verweerder heeft op 18 november 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Ter zitting is dit beroep namens eiser aangevuld met een verzoek tot het toekennen van schadevergoeding. Verweerder heeft op 21 november 2002 de maatregel van bewaring opgeheven. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 25 november 2002. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. OVERWEGINGEN Nu de bewaring is opgeheven heeft eiser niet langer belang bij de rechterlijke toetsing van het tegen de maatregel van bewaring gerichte beroep. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk. Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. Daarvoor dient de vraag te worden beantwoord of de bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest. Eiser heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding en voert hiertoe aan dat verweerder Brits staatsburger is. Ten tijde van zijn aanhouding door de marechaussee was eiser in het bezit van een op zijn naam gesteld geldig Brits paspoort. Er was derhalve geen sprake van het gebruik maken van een vals reisdocument en eiser had als Brits staatsburger met een geldig paspoort niet in bewaring kunnen worden gesteld. De rechtbank overweegt als volgt. Niet gebleken is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 26 juli 2001, nr. 200102650/1, JV 2001/234) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. De bevoegdheid van de bijzondere rechter in vreemdelingenzaken is in de Vw beperkt tot de beoordeling van op die wet gebaseerde vrijheidsontnemingen. Die wet biedt de rechtbank derhalve geen ruimte om zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van aan de bewaring voorafgaande aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Daartoe moet men zich wenden tot de ter zake van strafvorderlijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met een algemene bevoegdheid. Slechts indien de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake. Bij de overdracht van eiser aan de vreemdelingendienst waren er voldoende gronden om eiser in bewaring te stellen. Eiser beschikte niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit. Eiser werd op dat moment verdacht van het plegen van een misdrijf door het gebruik maken van een vals/vervalst document. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend is opgetreden met betrekking tot de vaststelling van de identiteit van eiser. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat eiser op 19 november 2002 bij de Britse vertegenwoordiging is geweest en dat zijn identiteit daar niet kon worden vastgesteld. Eerst na inschakeling van familie van eiser is deze door de Britse autoriteiten in bezit gesteld van een nieuw Brits paspoort, waarna verweerder de maatregel van bewaring heeft opgeheven. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd zijn met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 3. BESLISSING De rechtbank: verklaart het beroep niet-ontvankelijk; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Linschoten, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2002, in tegenwoordigheid van mr. P. Bruins-Langedijk als griffier. afschrift verzonden op: 17 december 2002 RECHTSMIDDEL Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, voor zover het betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten. Tegen deze uitspraak staat, voorzover die betreft het verzoek om schadevergoeding, ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, Vw geen hoger beroep open.