Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF5936

Datum uitspraak2003-03-18
Datum gepubliceerd2003-07-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/006379-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Tegenspraak Parketnummer : 11/006379-02 Zittingsdatum : 04 maart 2003 Uitspraak : 18 maart 2003 VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) De rechtbank te Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen: [Verdachte], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten, Kerkeplaat 25 te Dordrecht. De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (feit 2.). 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van de dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit. 2. De voorvragen 2.1 De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 2.2 De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. 2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. 2.4 De schorsing van de vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken. 3. Het onderzoek ter terechtzitting 3.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie - het ten laste gelegde bewezen achtend - heeft gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting. 3.2 De verdediging De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd. 3.3 De benadeelde partij Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij], adres [benadeelde partij]. Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.140,-- terzake van het onder 2. tenlastegelegde feit. De officier van justitie heeft ten dien aanzien gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. 4. De bewijsbeslissingen 4.1 Vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte impliciet primair onder 1. ("moord") is tenlastegelegd. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade (na kalm beraad en rustig overleg) van het leven heeft beroofd. Weliswaar was verdachte van plan het slachtoffer te grazen te nemen, maar de wijze waarop verdachte dit plan heeft uitgevoerd kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gekwalificeerd als een uitvoering die na kalm beraad en rustig overleg plaatsvond. Verdachte wordt dan ook ten aanzien van dit kwalificerend onderdeel van het onder 1. tenlastegelegde vrijgesproken. 4.2 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1. op 31 oktober 2002 te Dordrecht opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een mes, meerdere malen, in het lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden; 2. op 30 oktober 2002 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (530 euro), toebehorend aan [winkel], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, - die [slachtoffer 2] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en voorgehouden en - tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: "Dit is een overval; kassala open !"; 3. in de periode van 18 september 2002 tot en met 10 november 2002 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan de Dintelstraat heeft weggenomen een telefoonkaart (AT&T) en een verzekeringskaart (Trias) toebehorend aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van inklimming. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad. 4.3 De bewijsmiddelen De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften slechts in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde De bewezen verklaarde feiten leveren op: 1. DOODSLAG, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, 2. DIEFSTAL VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, strafbaar gesteld bij artikel 312 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, 3. DIEFSTAL, WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN INKLIMMING, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. 6. De strafbaarheid van de verdachte 6.1 Het standpunt van de verdediging Verdachte heeft - in tegenstelling tot het betoog van zijn raadsman - verklaard - kort en zakelijk weergegeven - dat hij zich in eerste instantie louter heeft verdedigd tegen een (mogelijke) aanval van het latere slachtoffer. In tweede instantie zou hij daarna "door het lint" zijn gegaan. Verdachte heeft daarmee een beroep gedaan op de aanwezigheid van de strafuitsluitingsgronden (putatief) noodweer en noodweerexces. De feiten en omstandigheden, welke door de verdachte aan zijn verweren ten grondslag zijn gelegd, vinden in het geheel geen steun in de feiten en omstandigheden zoals deze tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de rechtbank zijn gebleken. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er geen sprake was van enige feitelijke ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door het slachtoffer waardoor zelfverdediging noodzakelijk zou zijn geweest, noch dat verdachte in de veronderstelling mocht en kon verkeren dat hij zelf werd aangevallen. Nu er op geen enkel moment sprake is geweest van een noodweersituatie kan het beroep op noodweerexces eveneens niet slagen. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren omdat zij feitelijke grondslag missen. 6.2 De rapporten van de deskundigen Uit het door J.M.J.F. Offermans, psychiater, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 24 februari 2003 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - : Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van middelen en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze laatste uit zich o.a. in een geringe frustratietolerantie, zeer gebrekkige gewetensfunctie, een beperkte impulscontrole en het zich niet conformeren aan maatschappelijke normen en waarden. De tenlastegelegde feiten 1. en 2. kunnen betrokkene in enigszins verminderde mate worden toegerekend. Er is slechts sprake van een gering verband tussen het tenlastegelegde 1. en 2. en betrokkene's ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Uit het door drs. J.C.G. Lely, gezondheidspsycholoog en psychotherapeut, omtrent verdachte uitgebrachte rapport van 24 februari 2003 komt onder meer het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven - : Onderzochte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de zin van misbruik van alcohol en cocaïne, momenteel gedeeltelijk in vroege remissie. Verder is er sprake van een benedengemiddelde intelligentie en antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Dit was ook het geval tijdens het plegen van de tenlastegelegde feiten. Betrokkene kwam tot de hem tenlastegelegde feiten door zijn persoonlijkheidsproblematiek en psychosociale stressfactoren als uithuiszetting en verlies van inkomen. Het tenlastegelegde kan vooral uit het persoonlijkheidsprofiel van betrokkene verklaard worden. Daarbij staan het maatschappelijk derailleren, de gebrekkige gewetensfunctie en het slecht omgaan met frustraties centraal. Op grond van het voorgaande kan betrokkene ten hoogste als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd worden, onder dat hij als verminderd wilsbekwaam beschouwd kan worden. Het middelengebruik heeft ook een functie in zijn persoonlijkheidsproblematiek. 6.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de voornoemde deskundigen. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende is gebleken dat de tenlastegelegde feiten onder 1. en 2. in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat (andere) strafuitsluitingsgronden van toepassing zijn, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten. 7. De motivering van de sanctie en de overige beslissingen 7.1 De hoofdsanctie Bij het bepalen van de op te leggen sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte had drugs van het slachtoffer gekocht. Hij was niet tevreden over de kwaliteit daarvan en vatte het plan op het slachtoffer daarvoor te grazen te nemen. Verdachte arrangeerde een afspraak voor een nieuwe levering van drugs. Bij die gelegenheid heeft verdachte het slachtoffer op de openbare weg, midden in een woonwijk, met een mes zodanig toegetakeld dat deze een tiental messteken in borst, hart, buik en rug opliep en ter plaatse aan de gevolgen daarvan is overleden. Het delict doodslag levert een onomkeerbare aantasting op van het meest fundamentele recht van een mens, te weten het recht op leven. De brute en niets ontziende wijze waarop verdachte op een gruwelijke manier het slachtoffer overhoop heeft gestoken heeft een diepe en traumatische indruk achter gelaten op de wijkbewoners die ongewild getuige waren van deze slachtpartij. Ook in ruimere kring is ontzet gereageerd op dit brute geweld met onomkeerbare gevolgen voor het slachtoffer. Het feit dat het slachtoffer en verdachte zich beiden ophielden in het verdovende middelen circuit en dat het delict ook in die context is gepleegd, doet naar het oordeel van de rechtbank daaraan in het geheel niet af. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een overval in een supermarkt. De wijze waarop verdachte te werk is gegaan, door het personeelslid met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te bedreigen, is voor het slachtoffer uitermate bedreigend geweest. Gebleken is dat het slachtoffer daar nog steeds last van ondervindt. Gewapende overvallen maken niet alleen een enorme indruk op slachtoffers maar versterken ook in hoge mate de heersende gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Bovendien kunnen zij voor de direct betrokkenen bijzonder traumatiserend zijn, hetgeen tot langdurige psychische schade kan leiden. Naast bovengenoemde feiten heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning waarbij hij een telefoonkaart en een verzekeringskaart heeft weggenomen. De rechtbank is van oordeel dat op het plegen van een samenstel van strafbare feiten zoals hiervoor genoemd en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van zeer aanzienlijke duur. De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar voren zijn gebracht in de over hem door de Stichting Reclassering te Dordrecht, de deskundigen drs. C.C.G. Lely en J.M.J.F. Offermans, voornoemd, en R.A. van den Pol, forensisch psychiater van de FPD, uitgebrachte rapporten en zoals deze ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. Ook houdt zij rekening met het aanzienlijke strafblad van verdachte ter zake gewelds -en vermogensdelicten. Voorts betrekt zij in haar oordeelsvorming de houding van verdachte ter terechtzitting ten aanzien van de gepleegde doodslag. Hij heeft aldaar geen enkel berouw getoond en geen blijk gegeven van enige compassie voor het slachtoffer. Verdachte heeft slechts gehandeld naar "de wetten van de straat". Dit doet de rechtbank vrezen voor het moment waarop verdachte wederom zal terugkeren in de maatschappij. Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar passend en geboden. 7.2 De overige beslissingen De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende [adres benadeelde partij], ontvankelijk in haar vordering, omdat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht door het onder 2. bewezenverklaarde strafbare feit. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade. De rechtbank acht de vordering integraal toewijsbaar. Naast toewijzing van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de maatregel tot schadevergoeding ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Eén en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door verdachte de opgelegde maatregel doet vervallen. 8. De toepasselijke wettelijke voorschriften Naast de voormelde artikelen zijn van toepassing de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht. 9. De beslissing De rechtbank: - verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis; - verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hier onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert; - verklaart de verdachte hiervoor strafbaar; - veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot: EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN TWAALF JAREN, bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht; veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende [adres benadeelde partij], de som van € 1.140,-- (éénduizend éénhonderd en veertig euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken - daaronder begrepen de eventuele incassokosten - tot op heden begroot op nihil met bepaling dat de verdachte bij betaling door een ander of anderen ten opzichte van [benadeelde partij] zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van € 1.1.40,-- (éénduizend éénhonderd en veertig euro) ten behoeve van [benadeelde partij], wonende [adres benadeelde partij]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag zal volgen - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 22 dagen; bepaalt dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door verdachte de opgelegde maatregel doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door: Mr. T.F. van der Lugt, voorzitter, en mrs. A.P. Hameete en S.R.B. Walther, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 maart 2003. Mr. Walther is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.