Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6036

Datum uitspraak2003-03-14
Datum gepubliceerd2003-03-19
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 2002/02 WOZ
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 2002/02 14 maart 2003 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, op het verzet gedaan namens X te Z (Terschelling) tegen de uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer van 22 november 2002. De belastingkamer van het hof heeft voormelde uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Terschelling (hierna te noemen: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de te zijn aanzien genomen beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken. Ingevolge de artikelen 26, eerste lid, en 26c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (nader: de AWR) juncto de artikelen 6:7, 6:9 en 8:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (nader: de Awb) kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de heffingsambtenaar binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter tot wiens rechtsgebied de standplaats van de heffingsambtenaar behoort. De uitspraak van de heffingsambtenaar is verzonden op 1 oktober 2002 en het beroepschrift is ter post bezorgd op 13 november 2002 en ter griffie van het hof binnengekomen op 14 november 2002, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak. Om die reden heeft de belastingkamer bij voormelde uitspraak het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift dat is ingediend op 30 december 2002. De heffingsambtenaar heeft op 28 januari 2003 een verweerschrift ingezonden met conclusie dat hij het verzet ongegrond acht. Partijen hebben niet verzocht om een mondelinge behandeling van de zaak en het hof ziet daartoe geen aanleiding. Belanghebbende stelt in zijn verzetschrift dat hij de uitspraak van de heffingsambtenaar heeft ontvangen op 3 oktober 2002 en dat derhalve zijn beroep van 13 november 2002 tijdig is. Ingevolge het bepaalde in artikel 26c van de AWR vangt de termijn voor het instellen van beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak, derhalve op 2 oktober 2002. De heffingsambtenaar heeft met zijn brief van 27 januari 2003 aannemelijk gemaakt dat het afschrift van de uitspraak ook op 1 oktober 2002 is verzonden. Dientengevolge diende het beroepschrift overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb uiterlijk op 12 november 2002 ter 's hofs griffie te zijn ingekomen. In artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is echter bepaald dat bij verzending per post een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Nu de termijn, gelijk vorenoverwogen, eindigde op 12 november 2002 om 24.00 uur en het beroepschrift is ter post bezorgd op 13 november 2002 en is ingekomen bij de belastingkamer op 14 november 2002, is het hof van oordeel dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De belastingkamer heeft derhalve belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt: Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond. Gedaan op 14 maart 2003 door mr. Huiskes, raadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Lorist en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier. Op 19 maart 2003 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.