Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6048

Datum uitspraak2001-09-11
Datum gepubliceerd2003-03-19
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104216/1 en 200104216/2
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK 200104216/1 en 200104216/2 Datum uitspraak: 11 september 2001 Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van: [vreemdeling 1 en 2], appellanten, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 30 juli 2001 in het geding tussen: appellanten en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluiten van 2 juli 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aanvragen van appellanten om hen een verblijfsvergunning asiel te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht. Bij uitspraak van 30 juli 2001, verzonden op 10 augustus 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 24 augustus 2001, hoger beroep ingesteld. Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2001, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze faxberichten zijn aangehecht. Bij faxbericht van 10 september 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. Ingevolge artikel 30, aanhef en onder a, van de Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Overeenkomst van Dublin (hierna: de OvD), voor zover thans van belang, heeft elke Lid-Staat het recht om een door een vreemdeling bij hem ingediend asielverzoek te behandelen, ook al is hij op grond van de in deze overeenkomst vastgestelde criteria daartoe niet verplicht, op voorwaarde dat de asielzoeker daarmee instemt. 2.3. Appellanten hebben betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er een dusdanig rechtstreeks verband bestaat tussen de door de moeder en de broer van appellant [vreemdeling 1] ondervonden medische problemen en de overdracht van appellanten aan Frankrijk, dat de staatssecretaris op grond daarvan zou zijn gehouden de asielaanvraag te behandelen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) in hoofdstuk C1/2, 2.3.1 de mogelijkheid schept in uitzonderlijke gevallen van humanitaire aard ook buiten de toepassing van artikel 3, vierde lid, van de OvD, het asielverzoek zelf te behandelen. 2.4. Deze grief berust op een onjuiste lezing van de aangehaalde passage uit de Vc 2000. Daarin wordt slechts invulling gegeven aan het in artikel 3, vierde lid, van de OvD voorbehouden recht. Ook overigens behelst de Vc 2000 niet het door appellanten bedoelde beleid. Reeds daarom kan de grief niet tot het door appellanten beoogde resultaat leiden. 2.5. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep, die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. 2.6. Het hoger beroepschrift stelt verder geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. Hetgeen daarin is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, worden volstaan. 2.7. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.8. Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Rechtdoende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Frenkel, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom w.g. Frenkel Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2001 Verzonden: 11 september 2001 Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,