Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6109

Datum uitspraak2003-03-21
Datum gepubliceerd2003-03-21
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-180043-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-180043-02 Arrest d.d. 21 maart 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank van het arrondissement Groningen d.d. 2 april 2002 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], niet ter terechtzitting verschenen. Wel verschenen is de raadsman van verdachte, mr. J. Anker, advocaat te LEEUWARDEN. Het vonnis waarvan beroep. De politierechter in de rechtbank van het arrondissement Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf en een bijkomende straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven. Aanwending van het rechtsmiddel. De verdachte is d.d. 2 april 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De raadsman van verdachte heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verdachte ter terechtzitting te verdedigen. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzittingen van 18 februari 2003 en 7 maart 2003 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. Betekening van de inleidende dagvaarding. De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd, dat de inleidende dagvaarding nietig behoort te worden verklaard, nu de beslissing tot vervolging van verdachte is genomen door een parketsecretaris die daartoe niet bevoegd was. Het stond de hoofdofficier van justitie te Groningen immers niet vrij een parketsecretaris die werkzaam is bij het parket van de officier van justitie te Assen de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing tot vervolging te mandateren. Uit het verhandelde ter terechtzitting is het navolgende gebleken: - Blijkens de inleidende dagvaarding wordt verdachte ervan verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, gepleegd in Haren (Gn) op 31 december 2001 omstreeks 01.50 uur. - Op 31 december 2001 omstreeks 03.00 uur is door de regiopolitie te Groningen contact gelegd met [parketsecretaris] van het parket van de officier van justitie te Assen "voor het uitreiken van een dagvaarding". - Uitreiking van de inleidende dagvaarding vond vervolgens plaats op 31 december 2001 om 3.20 uur door de brigadier van de regiopolitie te Groningen, [brigadier]. - De hoofdofficier van justitie te Groningen heeft bij besluit van 21 juli 2000 [parketsecretaris], werkzaam als senior-parketsecretaris bij het Openbaar Ministerie te Assen belast met de werkzaamheden van parketsecretaris bij het Openbaar Ministerie te Groningen "ten aanzien van het nemen van een vervolgingsbeslissing in zaken met betrekking tot alcohol-delicten ex artikel 8 WvW 1994, conform de aanwijzingen en richtlijnen met betrekking tot alcohol-delicten die binnen het Openbaar Ministerie van kracht zijn, alsmede de Lik-op-stuk handleiding OM Groningen". - De hoofdofficier van justitie te Groningen heeft bij brief d.d. 28 maart 2002 de hoofdofficier van justitie te Assen bericht - voor zover hier van belang -, dat "als vervolg op onze afspraak dat de Assense parketsecretarissen ten behoeve van het Groningse Openbaar Ministerie buiten de kantooruren van het Groningse Pauwerbureau de Groningse politie opdrachten kunnen geven met betrekking tot de vervolging en dagvaarding van verdachten ter zake van overtreding van artikel 8 WVW(...)". - De hoofdofficier van justitie te Assen heeft bij brief van 19 augustus 2002 de hoofdofficier van justitie te Groningen bericht, dat met haar instemming "diverse Assense parketsecretarissen door u gemandateerd zijn tot het nemen van vervolgingsbeslissingen in zaken (met) betreffende alcoholdelicten ex artikel 8 WvW 1994. Het gaat om de volgende parketsecretarissen: Per 21 juli 2001 (...) De heer [parketsecretaris]". De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 1 juli 1997, NJ 1998, 49 geoordeeld dat het stelsel van strafvordering zich niet verzet tegen het onder bepaalde voorwaarden krachtens schriftelijk mandaat uitoefenen van de bevoegdheid tot vervolging door het uitbrengen van een dagvaarding door daartoe gekwalificeerde ambtenaren die aan het parket van de officier van justitie zijn verbonden. Aan die jurisprudentiele regel is inmiddels een wettelijke basis verschaft in artikel 126 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO). Dit artikel - zoals dat luidt sinds de inwerkintreding ervan op 1 juni 1999, Stb. 1999, 194 - bepaalt onder meer, dat de officier van justitie bevoegdheden kan opdragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaren onder de daar vermelde voorwaarde. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat tot genoemde wet heeft geleid, houdt bij artikel 126 onder meer in: ``Het is wenselijk dat niet iedere officier van justitie zelf kan bepalen of en in hoeverre een bevoegdheid namens hem door een ander wordt uitgeoefend. Daarom is vastgelegd dat daarvoor toestemming vereist is van het hoofd van het parket. Op die wijze wordt bereikt dat binnen een parket eenzelfde lijn wordt gekozen(...). Voorts volgt uit het eerste lid dat slechts mandaat kan worden verleend aan andere bij het parket werkzame ambtenaren. Dit betekent dat - los van de gevallen waarin mandaat überhaupt niet mogelijk is - op grond van deze bepaling niet kan worden gemandateerd aan ambtenaren die niet bij het parket werkzaam zijn, zoals bijvoorbeeld politieambtenaren.'' Ter beoordeling staat dan ook de vraag of een parketsecretaris die werkzaam is bij het parket Assen door de hoofdofficier van justitie in het parket Groningen - op de wijze als hiervoor vermeld - gemandateerd kon worden tot het nemen van vervolgingsbeslissingen in het arrondissement Groningen. Een officier van justitie die mandaat verleent, behoudt zelf volledig de verantwoordelijkheid voor de beslissingen die een gemandateerde ambtenaar neemt en moet bovendien aanwijzingen kunnen geven als onder omstandigheden afgeweken moet worden van de op schrift gestelde aanwijzingen en richtlijnen. Rechtstreeks toezicht door een officier van justitie op het werk van een gemandateerde ambtenaar is hiervoor een vereiste. Daarbij komt nog dat blijkens de Memorie van Toelichting de wetgever wil dat binnen een parket eenzelfde lijn wordt gekozen. Naar het oordeel van het hof brengt vorenoverwogene mee dat de term 'werkzaam bij' - zoals vermeld in art. 126 RO - vooral in functionele zin moet worden opgevat en dat de gemandateerde verbonden moet zijn aan een parket waar de officier van justitie is aangesteld. Immers alleen dan heeft de officier van justitie rechtstreeks toezicht op de beslissingen die een gemandateerde ambtenaar neemt en kan de officier van justitie de verantwoordelijkheid voor de door de gemandateerde ambtenaar genomen beslissingen ten volle dragen. Bovendien blijft het door de wetgever vereiste eenduidige beleid binnen een parket zo gewaarborgd. Uit de brief van de hoofdofficier van justitie te Groningen d.d. 28 maart 2002 - die door het hof ambtshalve ter terechtzitting van 7 maart 2003 aan het dossier is toegevoegd - blijkt dat het mandaat ziet op het geven van opdrachten door secretarissen die verbonden zijn aan het parket Assen buiten kantooruren aan de regiopolitie te Groningen met betrekking tot de vervolging en dagvaarding van verdachten ter zake van overtreding van artikel 8 WVW. Dit is ter 's hofs terechtzitting door de advocaat-generaal ook bevestigd. De advocaat-generaal heeft ter zitting kenbaar gemaakt, geen duidelijkheid te kunnen verschaffen omtrent de aanwijzingen en richtlijnen die [parketsecretaris] bij de uitoefening van zijn vervolgingsbevoegdheid te Groningen worden gegeven, omtrent het toezicht dat daarbij wordt gegeven, omtrent de reikwijdte van het mandaat en ook niet de vraag te kunnen beantwoorden of [parketsecretaris] is benoemd tot onbezoldigd ambtenaar bij het parket Groningen. Daarbij komt, dat uit de feitelijke gang van zaken in de onderhavige zaak valt af te leiden dat die bevoegdheid door [parketsecretaris] wordt uitgeoefend vanuit het parket in Assen. Naar het oordeel van het hof kan - gelet op voorgaande - niet worden gesproken van een "aan het (Groningse) parket verbonden ambtenaar" en evenmin van een bevoegdheid die onder toezicht van een (Groningse) officier van justitie wordt uitgeoefend. Dat in algemene bewoordingen het mandaatbesluit vermeldt dat de onderhavige bevoegdheid dient te worden uitgeoefend "conform de aanwijzingen en richtlijnen met betrekking tot alcohol-delicten die binnen het Openbaar Ministerie van kracht zijn, alsmede de Lik-op-stuk handleiding OM Groningen" doet daaraan niet af. Het hof zal overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal de inleidende dagvaarding nietig verklaren. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart de inleidende dagvaarding nietig. Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Van der Meer en Knigge, in tegenwoordigheid van mr. Bennen als griffier, zijnde mrs. Van der Meer en Knigge voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.