Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6139

Datum uitspraak2003-03-14
Datum gepubliceerd2003-03-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.004570.02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 20.004570.02 uitspraakdatum : 14 maart 2003 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 april 2002 in de strafzaak onder parketnummer 01/036057-02 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres]. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter en voorts omdat de eerste rechter niet expliciet heeft gerespondeerd op het verweer van de raadsman van verdachte, dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk behoort te worden verklaard omdat op onrechtmatige wijze zou zijn binnengetreden in de woning van verdachte. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: PRO MEMORIE. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de afgegeven machtiging tot binnentreden van de verbalisanten in de woning van verdachte niet overeenkomstig de voorschriften van de Algemene wet op het binnentreden is opgemaakt. Immers de machtiging geeft niet aan met welk concreet doel in de woning van verdachte mocht worden binnengetreden. Een nadere specificatie van het doel tot binnentreden ontbreekt. De raadsman betoogt dat nu de machtiging niet conform de wettelijke voorschriften is opgemaakt en daarmee het onderzoek in de woning van verdachte niet rechtmatig is te achten, het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Op grond van artikel 6 van de Algemene wet op het binnentreden dient de machtiging onder meer te vermelden de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe wordt binnengetreden. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de opsteller van de machtiging heeft verzuimd om het doel van het binnentreden te vermelden. Uit het "verslag binnentreden woning" blijkt dat is binnengetreden bij afwezigheid van de bewoner en dat daarom bij dat binnentreden de machtiging niet aan de bewoner is getoond en het doel van het binnentreden niet is medegedeeld. Voorts is gebleken dat de bewoner op de dag van binnentreden door de politie is verhoord en ter gelegenheid van dat verhoor op geen enkele wijze heeft geklaagd over het hiervoor geconstateerde vormverzuim. Het hof is daarom van oordeel dat er, rekening houdend met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, niet kan worden gesproken van zodanig ernstig verzuim dat er geen sprake meer kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een goede procesorde voldoet. Het verweer wordt derhalve verworpen. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van [pleegdatum] te [pleegplaats] opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid hennep (408 planten), zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij in de periode van [pleegdatum] te [pleegplaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan [betrokkene]. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde onder 1 is als misdrijf voorzien in artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet, en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 2 is als misdrijf voorzien in en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Op grond daarvan acht het hof het verrichten van een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf, passend en zal deze opleggen voor het hieronder te vermelden aantal uren. Met oplegging daarnaast van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, maar de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 91, 310 van het Wetboek van Strafrecht; 3, 11 van de Opiumwet. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde oplevert: 1. "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod". 2. "Diefstal". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van één maand. Beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Veroordeelt de verdachte tevens tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht. Bepaalt dat deze taakstraf zal bestaan uit een werkstraf. Bepaalt dat deze werkstraf zal bestaan in het verrichten van onderhoudswerkzaamheden en/of verzorgingswerkzaamheden en/of administratieve werkzaamheden, uit te voeren bij een door de Stichting Reclassering Nederland, unit Eindhoven, na overleg met veroordeelde aangewezen project uit het overzicht dienstverleningsprojecten van de Stichting Reclassering Nederland, unit Eindhoven. Bepaalt dat de veroordeelde de werkzaamheden ter uitvoering van dat project zal verrichten overeenkomstig de door of namens de Stichting Reclassering Nederland, unit Eindhoven, gegeven aanwijzingen en overeenkomstig de geldende Standaardregels Werkstraffen. Dit arrest is gewezen door Mr. De Lange, als voorzitter Mrs. Harmsen en Van de Loo, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Van der Velden, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 maart 2003. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 01 tijd : 09.30 rolnummer: 20.004570.02 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres], Is bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 april 2002 ter zake van: t.a.v. sub 1:"Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod", t.a.v. sub 2:"Diefstal"; veroordeeld tot: een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van honderd uur subsidiair vijftig dagen hechtenis, een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;