Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6179

Datum uitspraak2001-05-23
Datum gepubliceerd2003-03-24
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200102070/1 en 200102070/2
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200102070/1 en 200102070/2. Datum uitspraak: 23 mei 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, gelezen in samenhang met artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van: [vreemdelinge], appellante, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 20 april 2001 in het geding tussen: appellante, en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 april 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Bij uitspraak van 20 april 2001, verzonden op 23 april 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 april 2001, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De desbetreffende brieven zijn aangehecht. 2. Overwegingen 2.1. De Voorzitter doet uitspraak in de zaak zonder behandeling ervan ter zitting. 2.2. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bevat het beroepschrift in aanvulling op de in artikel 6:5, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gestelde eisen, een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank. Ingevolge het tweede lid van dit artikel omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen alsmede de gronden waarop dat standpunt rust. Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Vw 2000 kan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) zich bij haar uitspraak beperken tot een beoordeling van de aangevoerde grieven. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan zij zich, indien zij oordeelt dat een aangevoerde grief niet tot vernietiging kan leiden, bij de vermelding van de gronden van haar uitspraak beperken tot dit oordeel. 2.3. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 92 van de Vw 2000, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.4. In de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000, meer in het bijzonder van haar artikelen 85 en 91 - gewezen wordt op de Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 9-12 - is te lezen dat is gekozen voor een beperkte vorm van hoger beroep, die de Afdeling in staat stelt om grote aantallen zaken, waarin geen vragen spelen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, op snelle en doelmatige wijze af te doen. De gewone behandeling wordt gereserveerd voor zaken waarin dergelijke vragen wel zijn gerezen. 2.5. Het hoger beroepschrift stelt geen rechtsvragen aan de orde die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven. De grief waarin appellante verwijst naar de uitspraak van de rechtbank van 17 april 2001 levert geen zodanige rechtsvraag op, reeds daar deze uitspraak op een beroep tegen een besluit van 9 augustus 2000 is gewezen onder vigeur en met toepassing van de Vreemdelingenwet die gold tot 1 april 2001. De rechtseenheidstaak die de Afdeling is opgedragen, betreft de rechtspraak van de zittingsplaatsen van de rechtbank te ‘s-Gravenhage inzake de toepassing van de Vw 2000, voor zover die aan hoger beroep is onderworpen. Gelet op het vorenstaande kunnen de door appellante aangevoerde grieven niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Met dat oordeel kan, gelet op het bepaalde in artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, worden volstaan. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Gelet hierop dient het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen te worden afgewezen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Rechtdoende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Zegveld Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2001 43-346. Verzonden: Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,