Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6186

Datum uitspraak2003-03-12
Datum gepubliceerd2003-03-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-002321-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM pkn: 21-002321-02 avnr: 6622 Het hof heeft gezien het op 3 januari 2003 ter griffie van het hof ingekomen bezwaarschrift van mr J.L.A.M. Le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam, namens, X, geboren te … op …, thans verblijvende in het huis van bewaring, hierna te noemen belanghebbende, strekkende tot een bevel aan de advocaat-generaal de verdediging een afschrift te zenden dan wel inzage te geven in de in het bezwaarschrift genoemde processen-verbaal die betrekking hebben op de pseudodienstverlening ex artikel 126 ij van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft gehoord in raadkamer van 26 februari 2003 de advocaat-generaal en, namens belanghebbende, mr J.L.A.M. Le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam. Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de tussenbeslissing van dit hof van 5 februari 2003. OVERWEGINGEN 1. Het bezwaarschrift richt zich tegen de onthouding van processtukken. De raadsman van belanghebbende heeft per brief van 18 december 2002 de advocaat-generaal verzocht om afschrift van de stukken betrekking hebbende op het onderdeel "pseudodienstverlening ex artikel 126 ij van het Wetboek van Strafvordering" per ommegaande aan de verdediging te verstrekken, dan wel inzage te verschaffen in deze stukken. De advocaat-generaal heeft niet gereageerd op de brief van 18 december 2002. 2. De raadsman van belanghebbende is van mening dat de processtukken relevant zijn voor de verschillende te nemen beslissingen waaronder die tot het doorzetten van het ingestelde hoger beroep en vervolgens die op de vraagpunten genoemd in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. 3. Het hof heeft bij tussenbeschikking van 5 februari 2003 aan de advocaat-generaal verzocht nadere informatie te verschaffen omtrent de vraag of en zo ja hoe, de bedoelde burger direct of indirect sturend dan wel faciliterend is opgetreden met betrekking tot de feiten waarvoor de belanghebbende wordt vervolgd in de zaak met opgemeld parketnummer. Voorts heeft het hof verzocht ingelicht te worden over de overeenkomst tussen de officier van justitie en "ene Richard", die al dan niet zou zijn gebruikt. 4. Het hof heeft gezien een ambtsbericht, gedateerd 25 februari 2003, van mr J. Knol, destijds zaaksofficier van justitie te Almelo. Dit ambtsbericht houdt, voor zover te dezen van belang, in: "Het strafrechtelijke onderzoek tegen X en Y vond destijds plaats in samenwerking met de Staatsanwaltschaft Lunenburg (D), die gelijktijdig een strafrechtelijk onderzoek verrichtte naar Z en anderen, woonachtig in Duitsland. De Staatsanwaltschaft heeft destijds een zogenaamde VP (zijnde een burger en in deze zaak opererend onder de naam Richard) ingezet, die de verdachte Z op 18 januari 2002 op Duits grondgebied heeft begeleid naar aanvankelijk - de Nederlandse grens - en nadien naar Friedrichshafen, Waldkraiburg en Augsburg (D). Omdat rekening gehouden werd met de mogelijkheid dat de VP, die op 18 januari 2002 als begeleider van Z optrad, Nederlands grondgebied zou kunnen gaan betreden (Z had immers opdracht gekregen in Hengelo (O.) een hoeveelheid drugs in ontvangst te nemen en deze vervolgens naar Zuid-Duitsland te vervoeren), ben ik met toestemming van en in overleg met de Duitse Staatsanwalt en de Duitse begeleiders van de VP, met de VP overeengekomen dat hij op 18 januari 2002 als begeleider van Z op Nederlands grondgebied zou mogen optreden (artikel 126 ij van het Wetboek van Strafvordering). Zijn "bijstand" zou derhalve bestaan uit het op de passagiersstoel zitten en het voeren van sociale gesprekken met Z. Op 18 januari 2002 heeft de VP het Nederlands grondgebied niet betreden en is geen uitvoering gegeven aan de genoemde overeenkomst. Op Duits grondgebied is de VP op 18 januari 2002 als begeleider van Z opgetreden door hetzij als passagier, hetzij door de Opel Vectra, zelf te besturen. Hierbij is de VP noch direct, noch indirect sturend opgetreden. Samenvattend: a. De VP (Richard) is slechts faciliterend opgetreden door als passagier, dan wel als bestuurder deel te nemen aan het vervoer van drugs op 18 januari 2002, waarbij de VP niet op Nederlands grondgebied is geweest. b. Er is geen gebruik gemaakt van de gesloten overeenkomst (ex artikel 126 ij van het Wetboek van Strafvordering) tussen ondergetekende en de VP (Richard)." 5. De raadsman heeft, na kennisneming van het ambtsbericht van 25 februari 2003, in raadkamer betoogd dat zijn cliënt ook actief is geweest in Duitsland en dat de rol van ene "Richard" belangrijk was nu er contacten zijn geweest tussen zijn cliënt en die "Richard". Deze "Richard" werd begeleid door het Korps Landelijke Politiediensten en heeft een wezenlijke rol gespeeld. De raadsman stelt dat hij zonder schriftelijke bescheiden inzake deze "Richard" zijn rol niet kan onderzoeken. 6. De advocaat-generaal heeft aangegeven dat er twee onderzoeken gelijktijdig zijn geweest in Duitsland en in Nederland en heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van het bezwaarschrift aangezien de stukken waar belanghebbende naar verwijst niet aanwezig zijn bij de stukken die horen bij de Nederlandse strafzaak inzake belanghebbende. 7. Thans is aan de orde of er in het onderhavige geval sprake is van onthouding van processtukken. Het hof is van oordeel dat in beginsel het uitblijven van een reactie van het openbaar ministerie op verzoeken van de verdediging om afschrift dan wel inzage van stukken kan worden opgevat als een fictieve weigering tot kennisneming van processtukken. Uit de strekking van de wet volgt dat de belanghebbende ook in het geval van een fictieve weigering, zonder dat er dus sprake is van een schriftelijke mededeling als bedoeld in het tweede lid van artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering, hiertegen een bezwaarschrift kan indienen. 8. Gelet op de inhoud van het ambtsbericht van 25 februari 2003 en hetgeen door de advocaat-generaal in raadkamer naar voren is gebracht acht het hof voorshands niet aannemelijk geworden dat de in dit ambtsbericht genoemd "Richard" direct of indirect sturend dan wel faciliterend is opgetreden met betrekking tot feiten waarvoor belanghebbende wordt vervolgd in de zaak met opgemeld parketnummer. Evenmin acht het hof aannemelijk geworden dat, anders dan de raadsman stelt, er gebruik is gemaakt van de in dit ambtsbericht genoemde overeenkomst tussen de officier van justitie en deze "Richard". Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat er in dit stadium geen sprake is van onthouding van processtukken. BESCHIKKENDE Het hof: - Verklaart het bezwaarschrift tegen de onthouding van processtukken ongegrond. Deze beslissing is gegeven te Arnhem door mrs Buyne, voorzitter, Dee en Mintjes, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Apotheker, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare raadkamer van 12 maart 2003. De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.