Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6411

Datum uitspraak2003-01-13
Datum gepubliceerd2003-03-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/02061
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het Hof oordeelt dat het voor toepassing van het zogenaamde gastarief in de Motorrijtuigenbelasting voldoende is dat het motorrijtuig is uitgerust met enkele essentiële onderdelen van een gasinstallatie. Nu vaststaat dat in belanghebbendes auto een LPG-tank was ingebouwd is terecht een naheffingsaanslag opgelegd met toepassing van het gastarief.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Enkelvoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Y te P, de inspecteur. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 19 maart 2002 en aangevuld bij brief van 17 september 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 8 februari 2002, betreffende de naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over de periode 28 juni 2000 tot en met 8 mei 2001 en de boetebeschikking voor het motorrijtuig met kenteken aa-bb-cc. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd van € 334 aan enkelvoudige belasting. Tevens is een boete opgelegd van 100 procent. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslag de boetebeschikking. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. Ter zitting van 13 november 2002 is verschenen A, zijnde belanghebbendes gemachtigde, alsmede namens de inspecteur B en C. Namens belanghebbende zijn ter zitting twee stukken overgelegd: een brief van 31 oktober 2001 van belanghebbende aan de inspecteur en een brief van 20 november 2001 van de inspecteur aan belanghebbende. De inspecteur heeft ter zitting twee stukken overgelegd; een ambtsedige verklaring en een aanvullende verklaring van de ambtenaar van de belastingdienst D. De gemachtigde en de inspecteur hebben van de stukken kennis kunnen nemen en hebben zich erover kunnen uitlaten. De stukken worden tot de gedingstukken gerekend. Ter zitting van 8 januari 2003 is verschenen A, alsmede namens de inspecteur B en C. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Belanghebbende is blijkens de kentekenregistratie van 23 juni 1997 (datum afgifte deel II) tot en met 8 mei 2001 houder geweest van een personenauto in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) van het merk Ford met kenteken aa-bb-cc. 2.2. Op 19 april 2001 is om 13.25 uur bij tankstation Q te R geconstateerd dat de weg werd gebruikt met het onder 2.1. bedoelde motorrijtuig. 2.3. Tijdens de controle werd de auto bestuurd door A. Tot de stukken behoort een formulier "Melding Motorrijtuigenbelasting Fysieke/visuele controle", opgemaakt door ambtenaar D. Op het formulier is genoteerd dat in de auto een LPG tank met een inhoud van vijfendertig liter was ingebouwd en dat de datum van de tank juni 1999 was. Op het formulier is voorts genoteerd dat A het volgende heeft verklaard: "Ik heb de LPG tank ingebouwd, omdat ik heen weer rij naar Texel. Ik heb de tank ± drie maanden geleden ingebouwd." 2.4. Bij brief van 9 mei 2001 heeft de inspecteur aan belanghebbende het volgende geschreven: "Op 19 april 2001 is geconstateerd dat het motorrijtuig met kenteken aa-bb-cc is voorzien van een gasinstallatie, terwijl op het kentekenbewijs als brandstof 'benzine' wordt vermeld. Artikel 33 van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 geeft aan dat de belasting kan worden nageheven als wordt geconstateerd dat voor een motorrijtuig geen aanvraag is gedaan om aanpassing van het kentekenbewijs wegens een verandering aan dat motorrijtuig, waardoor meer belasting is verschuldigd. U heeft verzuimd uw kentekenbewijs aan te laten passen bij de RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie. Op grond van het genoemde artikel zal aan u een naheffingsaanslag worden opgelegd. De aanslag zal worden opgelegd voor de periode 28 juni 2000 tot en met 27 juni 2001, tenzij u kunt aantonen dat de gasinbouw later heeft plaatsgevonden. Ik verzoek u daarom mij de volgende bescheiden ter inzage toe te sturen: Een origineel bewijsstuk (geen fotokopie) waaruit blijkt per welke datum de gasinstallatie werd ingebouwd of, in geval van zelfinbouw, een nota van aanschaf van de gasinstallatie. (…)" 2.5. Bij brief welke bij de belastingdienst is binnengekomen op 23 mei 2001 heeft belanghebbende aan de inspecteur het volgende geschreven: "(…) Voor de aankoopdatum van de gasinstallatie verwijs ik naar de aankoopbon. De tenkinhoud was 35 liter Op 20 april 2001 is de gasinstallatie uit de auto verwijderd en voor keuring geweest voor de periodieke APK-keuring. Zoals u weet vindt dan ook controle plaats op brandstof. Op 9 mei 2001 werd de auto verkocht. (…)." Bij de brief zijn de volgende drie bijlagen gevoegd: een kopie van een werkorder betreffende een APK-keuring van Auto Control, gedagtekend 20 april 2001; een kopie van een keuringsrapport van het RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie, gedagtekend 27 april 2001 en een kopie van een bestelbon betreffende een gastank met toebehoren. Op deze bestelbon wordt vermeld een omschrijving van de geleverde goederen, de vergoeding, alsmede een dagtekening. Er wordt geen naam en adres vermeld van de leverancier, noch van de afnemer. Op de bon is de vermelding "contant" geplaatst. 2.6. In het tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gerichte bezwaarschrift is onder andere het volgende opgemerkt: "Half december 2000 werd een gasinstallatie aangeschaft. Deze installatie werd in januari 2001 ingebouwd. Van een in bedrijf name van deze installatie is het echter nooit gekomen. Van de verdamper een essentieel onderdeel van de gasinstallatie brak de hoofdstelschroef af zodat de installatie niet af te regelen viel. Dit onderdeel inclusief de verbinding tussen de verdamper en carburateur, de gasafsluiter en de benzineafsluiter zijn vervolgens verwijderd. (…) Bij het tankstation (…) zou aanvankelijk benzine getankt worden doch door een te grote drukte aldaar werd afgezien van tanken, Wel werd daar gekeken naar de gasprijs. Gezien bovenstaande werd daarom ook geen gas getankt. Bij dit tankstation is verzocht door iemand die zich voordeed als een ambtenaar van de fiod om in het baggage-gedeelte te mogen kijken. Hier trof de man een gastank aan. Hierbij is niet geconstateerd dat het hier ging om een volledige installatie en of de auto op dat moment ook daadwerkelijk op gas reed." 2.7. Bij brief van 24 oktober 2001 heeft de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld een aankoopnota van de gasinstallatie te overleggen die de namen van de koper en de leverancier vermeldt. 2.8. Bij brief van 31 oktober 2001 heeft belanghebbende aan de inspecteur geschreven dat hij de vereiste aankoopbon niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn kan toesturen aangezien de heer E ernstig ziek is. In deze brief merkt belanghebbende onder meer het volgende op: "De gasinstallatie is gekocht in Eindhoven." 2.9. Bij brief van 20 november 2001 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht aan te geven op welke termijn alsnog het gevraagde bewijs kan worden toegezonden. 2.10. Bij brief van 26 november 2001 heeft belanghebbende aan de inspecteur onder andere het volgende geschreven: "(…) Aan de opgelegde (onredelijke) eis door de heer F kan gezien bovenstaande helaas geen gehoor worden gegeven." 2.11. In de verklaring van 4 november 2002 opgemaakt op ambtsbelofte verklaart D het volgende: "(…) Hierop ben ik naar de bestuurder toegelopen en heb mij gelegitimeerd als ambtenaar van de Belastingdienst. (…) Hierna heb ik vastgesteld een LPG tank met inhoud van 35 liter. (...) Nadat ik dit had geconstateerd heb ik aan de bestuurder gevraagd of hij het voertuig wilde starten. (…) Ik heb vastgesteld dat de motor van dit voertuig zowel op benzine als op lpg kan lopen.(…)" 3. Geschil In geschil is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd alsmede of de boete terecht is vastgesteld. 4. Standpunten van partijen 4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en de onder 1. opgenomen pleitnota. 4.2. Namens belanghebbende is ter zitting van 13 november 2002 en ter zitting van 8 januari 2003 het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd: Tegen het alsnog overleggen door de inspecteur van een op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van D maak ik bezwaar. Mijns inziens is het daarvoor te laat. Om alsnog kennis te nemen van deze verklaring en om adequaat te kunnen reageren op deze verklaring stem ik ermee in dat de zitting wordt geschorst voor een leespauze. Na lezing van de verklaring merk ik op dat ik mij wat betreft het punt dat D aan mij (A) mijn persoonsgegevens heeft gevraagd niet kan vinden in deze verklaring. Deze persoonsgegevens zijn door mijn stiefvader op het woonadres van mijn moeder, aan de ambtenaar desgevraagd verstrekt; mijn moeder kan dit eventueel bevestigen. Overigens klopt het dat bij het benzinestation door de ambtenaar van de belastingdienst in de kofferbak is gekeken en dat geconstateerd is dat er zich een gastank in de auto bevond. De ambtenaar stelde zich voor als ambtenaar van de Belastingdienst en wilde in de kofferbak kijken. In eerste instantie heb ik geen toestemming gegeven in de kofferbak te kijken, vervolgens dreigde de ambtenaar met wegslepen waarna ik in tweede instantie wel toestemming heb gegeven. Ik betwist dat ik de auto op gas zou hebben gestart. Dat is niet mogelijk; er zat geen gas in de tank. Ik gebruik de auto om naar Texel te gaan. Ik parkeer de auto in Den Helder bij de boot. Ik betwist dat ik verklaard zou hebben hetgeen op het formulier "Melding Motorrijtuigenbelasting Fysieke/visuele controle" dienaangaande staat vermeld. Met betrekking tot de geschilpunten geldt het volgende: Niet in geschil is dat er een gasinstallatie is aangeschaft. Een neef heeft de installatie ingebouwd. De gasinstallatie is evenwel nooit in gebruik genomen in verband met afbreken van de hoofdstelschroef van de verdamper. De ambtenaar heeft niet, en kan ook niet hebben, geconstateerd dat de auto daadwerkelijk op gas reed. Ten tweede ben ik van mening dat de ambtenaar niet gerechtigd was in de kofferbak te kijken. Ten derde ben ik met betrekking tot het tijdvak waarover de aanslag is opgelegd van mening dat dit te lang is. Uit de bon blijkt dat de installatie is aangeschaft op 15 december 2000. De inspecteur heeft in dit verband verzocht om een meer gespecificeerde aankoopnota met onder meer naam van de leverancier maar mijns inziens ontbreekt de rechtsgrond voor die vraag. Voorts blijkt uit de werkorder en de APK keuring dat de installatie zich op 27 april 2001 niet meer in de auto bevond. Tot slot ben ik van mening dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. De inspecteur dient de rechtsgronden aan te leveren voor zijn vragen omtrent de aankoopbon en de APK keuring. 4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog het volgende, zakelijk weergegeven, aangevoerd: De op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van D van 4 november 2002 heb ik alsnog overgelegd naar aanleiding van de brief van belanghebbende van 17 september 2002, ingekomen op de griffie van de Belastingkamer op 24 september 2002, waarin belanghebbende de eerder overgelegde verklaring, zoals deze blijkt uit het formulier "Melding Motorrijtuigenbelasting Fysieke/visuele controle", van deze ambtenaar betwist. Deze verklaring dient ter ondersteuning van mijn stelling dat in de auto van belanghebbende een gastank aanwezig is. Met betrekking tot de vraag van de belastingdienst aan belanghebbende om een meer gespecificeerde aankoopbon, waarop met name naam en adres van de leverancier wordt vermeld, te overleggen geldt dat belanghebbende, gelet op de omstandigheden, gedurende geruime tijd, de gelegenheid is geboden een factuur met voldoende gegevens te overleggen, dat in dit kader door de belastingdienst is verwezen naar artikel 33 van de Wet, doch dat belanghebbende tot op heden geen (volledige) factuur heeft overgelegd. Er is derhalve geen reden het naheffingstijdvak te beperken. Mij is niet bekend hoe aan belanghebbende de persoonsgegevens zijn gevraagd, ik baseer mij hiervoor op de verklaring van D. 5. Beoordeling van het geschil 5.1. Vaststaat dat in de auto een LPG-tank was ingebouwd. Belanghebbende heeft gesteld dat de hoofdstelschroef van de verdamper is afgebroken waardoor de gasinstallatie niet in bruikbare staat verkeert. Dienaangaande geldt dat het voor toepassing van het zogenaamde gastarief voldoende is dat het motorrijtuig is uitgerust met enkele essentiële onderdelen van een gasinstallatie. De gasinstallatie behoeft niet in bruikbare staat te verkeren. Naar 's Hofs oordeel is gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden sprake van een motorrijtuig dat bestemd is om te worden voortbewogen door gas, zoals ingevolge artikel 6 van de Wet voor de toepassing van zogenaamde gastarief is vereist. De stelling van belanghebbende dat de ambtenaar D op 19 april 2001 niet geconstateerd kan hebben dat de auto daadwerkelijk op gas startte doet daaraan, ook indien juist, niet af. In zoverre faalt het beroep van belanghebbende. 5.2. Indien en voor zover belanghebbende getuigenbewijs heeft aangeboden ter ondersteuning van de stelling dat niet A maar X de persoonsgegevens van A aan D heeft verstrekt en dat dit niet op het benzinestation van Krommenie zou zijn gebeurd doch op het woonadres van X, gaat het Hof hieraan voorbij omdat, ook indien dit bewezen zou worden, dit niet tot een andere beslissing zou kunnen leiden. Deze omstandigheid doet immers niet af aan het feit dat een gasinstallatie, althans de essentiële onderdelen daarvan, in de auto was ingebouwd. 5.3. Indien en voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de op ambtsbelofte opgemaakte verklaring niet alsnog tijdens de zitting kan worden overgelegd en als tardief terzijde zou moeten gelegd geldt het volgende. Naar het oordeel van het Hof verzet artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, zich er niet tegen dat dit stuk ter zitting alsnog is ingediend. Het Hof acht van belang dat in overleg met belanghebbende de zitting is geschorst voor een leespauze en dat de duur van de schorsing in overleg met belanghebbende is bepaald. Belanghebbende heeft derhalve de gelegenheid gekregen kennis te nemen van de verklaring. Daarna heeft belanghebbende kunnen reageren op dit stuk. Overigens merkt het Hof dienaangaande op dat het ook zonder acht te slaan op evenbedoelde verklaring aannemelijk acht dat een gasinstallatie in de auto is gebouwd. 5.4. Met betrekking tot het tijdvak waarover de naheffingsaanslag is berekend geldt het volgende. Op grond van artikel 33, eerste lid, van de Wet kan bij constatering van het feit dat voor een motorrijtuig geen aanvraag is gedaan om aanpassing van het kentekenbewijs aan een verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, de ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven. Vaststaat dat belanghebbende geen aanvraag heeft gedaan om aanpassing van het kentekenbewijs. Volgens het tweede lid wordt de na te heffen belasting alsdan berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin de verandering aan het motorrijtuig is geconstateerd. In casu is de verandering geconstateerd op 19 april 2001. 5.5. Het derde lid van artikel 33 bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien blijkt dat de verandering aan het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet was aangebracht, over dat gedeelte de belasting niet wordt nageheven. Belanghebbende stelt dat de verandering aan de auto medio december 2000 heeft plaatsgevonden. Hij heeft in dit verband overgelegd een voor contant getekende bestelbon voor een gasinstallatie met toebehoren welke bon gedateerd is op 15 december 2000. Op de bon is niet vermeld de naam van de leverancier noch de naam van de afnemer. Naar 's Hofs oordeel heeft belanghebbende door overlegging van deze bon niet doen blijken dat de verandering aan het motorrijtuig pas is aangebracht op of na 15 december 2000. De stelling van belanghebbende dat de gasinstallatie na 20 april 2001, derhalve na de datum van de controle, niet meer in de auto zat is evenmin voldoende om het naheffingstijdvak te beperken. Uit het door belanghebbende overgelegde APK-keuringsrapport van 27 april 2001 blijkt op zichzelf niet dat de gasinstallatie op die datum niet meer in de auto aanwezig was. Daartoe is niet voldoende de omstandigheid dat het een APK-keuringsinstantie niet is toegestaan, een voertuig te keuren waarvan de brandstofsoort op het kentekenbewijs afwijkt van de feitelijke situatie. In dit verband acht het Hof van belang dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van de onderhavige wetsbepaling blijkt dat de wetgever een volledig waterdicht controlesysteem niet realiseerbaar achtte, aangezien het tamelijk eenvoudig is, vóór de APK-keuring de LPG-installatie uit te bouwen en na de keuring weer in te bouwen (Kamerstukken II, 1991/1992, 22 238, nr.5). Ook in zoverre faalt derhalve het beroep van belanghebbende. 5.6. Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat de ambtenaar ten tijde van de controle de bestuurder had dienen te wijzen op zijn rechten en plichten en dat nu dit niet is geschied er sprake is van onwettig verkregen bewijsmateriaal, alsmede dat de ambtenaar niet in de bagageruimte van een auto mag kijken geldt het volgende. Artikel 78 van de Wet bepaalt dat op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst of van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering de bestuurder van een motorrijtuig verplicht is dat te doen stilstaan. Vaststaat dat de in casu betrokken ambtenaar een ambtenaar van de belastingdienst is, zodat deze bevoegd was. Volgens artikel 79 van de Wet zijn de vorenbedoelde ambtenaren bevoegd een motorrijtuig te onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig en bij diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren. Artikel 79 van de Wet stelt de ambtenaren in staat een auto aan een onderzoek te onderwerpen, ook als de medewerking van de bestuurder c.q. de houder noodzakelijk is. Medewerking behoeft slechts te worden gevorderd indien die medewerking voor het onderzoek noodzakelijk is. De onderzoeksbevoegdheid wordt begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt mee dat zo enigszins mogelijk de ambtenaar de houder van het motorrijtuig in kennis moet stellen van het voornemen het motorrijtuig aan een onderzoek te onderwerpen. Nu vaststaat dat met medeweten van de bestuurder, A, de kofferbak door de ambtenaar is onderzocht heeft de ambtenaar, ook indien het Hof er veronderstellenderwijs van uitgaat dat A geen toestemming zou hebben verleend voor het onderzoeken van de kofferbak, geen algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden door in de kofferbak te kijken. Ook overigens is niet gebleken dat de ambtenaar ten tijde van de controle heeft gehandeld in strijd met enig wettelijk voorschrift of met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 5.7. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de bestreden uitspraak niet of niet voldoende met redenen is omkleed, kan dit haar evenmin baten. Het Hof is van oordeel dat dit -zo dit al zo zou zijn- niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak en alleen ten gevolg heeft dat het Hof, zo het de uitspraak van de inspecteur bevestigt, verplicht is zelf de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen. 5.8. Naar 's Hofs oordeel heeft de inspecteur zich bij het opleggen van de boete gehouden aan de wettelijke bepalingen en de beginselen van behoorlijk bestuur. Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden acht het Hof ook overigens de opgelegde boete passend en geboden. 5.9. Op grond van al het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. 6. Proceskosten Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 13 januari 2003 door mr. Bijl, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: a) Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). b) Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. c) Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.