Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6424

Datum uitspraak2003-03-26
Datum gepubliceerd2003-03-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers02/004519-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer(s): 02/004519-02 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum/plaats], wonende te [adres[adres], thans gedetineerd in P.I. te Grave, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting met gesloten deuren. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1. hij op of omstreeks 30 augustus 1997 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade J.P. Hertig van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die Hertig meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of hard voorwerp heeft gestoken in zijn linkerschouder en/of slagader, althans lichaam, tengevolge waarvan voornoemde Hertig is overleden; art 289 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 30 augustus 1997 te Tilburg aan een persoon genaamd J.P. Hertig, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de schouderen/of een verwonding aan een slagader), heeft toegebracht, door opzettelijk die Hertig met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder en/of borst, althans het lichaam te steken, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 30 augustus 1997 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade E.H.P.W. van de Wiel en/of A.P.E. Koster van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of hard voorwerp heeft gestoken en/of gezwaaid in (de richting van) de arm(en) en/of borst en/of buik, althans het lichaam van die Van de Wiel en/of Koster, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 289 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 30 augustus 1997 te Tilburg aan een persoon genaamd E.H.P.W. van de Wiel en/of A.P.E. Koster, opzettelijk zwaar, althans enig lichamelijk letsel (een wond in de bovenarm en/of een wond in de borst en/of het borstbeen) en/of pijn, heeft toegebracht, door deze Van de Wiel en/of Koster opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig en/of hard voorwerp te steken en/of te zwaaien in (de richting van) de arm(en) en/of borst en/of buik, althans het lichaam van die Van de Wiel en/of Koster; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 Vrijspraak en de gronden daarvoor. Op 30 augustus 1997 werd op het Piusplein in Tilburg een drietal personen gewond door toedoen van messteken. J.P. Hertig overleed op 17 september 1997 ten gevolge van zijn verwondingen. Uitgebreid politie-onderzoek in 1997 heeft niet geleid tot de aanhouding van de dader. In februari 2002 kreeg de politie informatie dat [verdachte] (verdachte) zich meermalen heeft uitgelaten over het feit dat hij in 1997 op het Piusplein in Tilburg een man (Indotype) bij een ruzie heeft neergestoken, die aan zijn verwondingen is overleden. Vervolgens is het onderzoek naar de dader van het steekincident van 30 augustus 1997 heropend en is verdachte aangehouden. De rechtbank overweegt op grond van de gedingstukken en het onderzoek ter terechtzitting het volgende. De rechtbank stelt vast dat verdachte blijkens de verklaring van zijn moeder van 9 oktober 2002 enkele weken na het gebeuren van 30 augustus 1997 in de nacht thuiskwam, dat hij emotioneel was en huilde, en dat hij toen vertelde dat hij de dader van het steekincident op het Piusplein was. Desgevraagd vertelde verdachte het mes van restaurant De Tafelaer, zijn toenmalige werkgever, te hebben meegenomen. De stiefvader van verdachte was hierbij eveneens aanwezig. Blijkens diens verklaring van 8 oktober 2002 heeft verdachte toen voorts verteld dat hij het mes op een dak op het Koningsplein had gegooid. Uit in oktober 2002 afgeluisterde telefoongesprekken van verdachtes moeder en verdachtes stiefvader met derden valt af te leiden dat zij beiden op dat moment er serieus rekening mee hielden dat verdachte indertijd de waarheid had gesproken en de dader was. [D[dhr. X.], een vriend van verdachte, heeft op 15 oktober 2002 verklaard dat verdachte medio 1999 eveneens in een emotionele bui aan hem heeft verteld dat hij betrokken was bij het steekincident op het Piusplein. Volgens [dhr. X.] heeft verdachte aan hem verteld dat hij het slachtoffer dat overleden was lichamelijk niet aankon en hem met een mes had gestoken. Verdachte heeft daarbij voorts aangegeven het mes van restaurant De Tafelaer te hebben en dat het slachtoffer een beetje getint was. In nadien gevoerde gesprekken is verdachte daarop tegenover [dhr. X.] niet teruggekomen. Op 23 september 2002 heeft [dhr. X.] tegen verdachte in een afgeluisterd telefoongesprek gemeld dat hij denkt dat verdachte een groot probleem heeft tengevolge van hetgeen hij ooit aan hem had verteld. Verdachte heeft niet ontkend dat hij aan zijn moeder, stiefvader en [Dhr. X.] heeft verteld dat hij de dader van de steekpartij op 30 augustus 1997 was. Verdachte heeft zijn verklaring uit 1997 ongeveer twee jaar later tegenover [Dhr. X.] op gelijkluidende wijze herhaald. De rechtbank is gebleken dat deze verklaring op onderdelen steun vindt in verklaringen van getuigen van het gebeuren. Zo heeft getuige [O.] verklaard dat hij de dader tot op het Koningsplein is gevolgd. In zijn verklaring en die van getuige [W.] is vermeld dat zij de indruk hadden dat de dader in het nauw werd gedreven. De rechtbank heeft tot slot vastgesteld dat verdachte in zijn verklaringen bij de politie feiten vermeldt die niet in overeenstemming met de verklaringen van zijn moeder, stiefvader of [Dhr. X.] zijn. Over zowel de inhoud van zijn verklaringen als over de vraag waarom hij een dergelijke bekentenis heeft afgelegd, heeft verdachte wisselend verklaard. Het omvangrijke dossier bevat vele getuigenverklaringen uit 1997 waarbij een signalement van de dader is gegeven. Een eensluidend beeld van de dader komt daarbij niet naar voren. Verdachte lijkt in ieder geval niet op de destijds verspreide compositietekening die zich in het dossier bevindt en verdachtes raadsman ter terechtzitting heeft getoond. Evenmin voldoet verdachte aan het -veel voorkomende signalement- dat de dader atletisch was gebouwd danwel een sportief uiterlijk had. Verdachte had in 1997, naar uit de gedingstukken is gebleken, een gewicht van meer dan 100 kilo en was niet atletisch. Voorts is het de rechtbank opgevallen dat alle collega's van verdachte uit 1997, die in 2002 zijn gehoord, vermelden dat verdachte toen een zeer opvallende gouden halsketting over zijn kleding droeg. Getuigen van een geweldsincident op 6 september 1997, waarbij verdachte betrokken was, maken hier eveneens melding van. Echter geen van de getuigen van de gebeurtenis op 30 augustus 1997 melden dat de dader zo'n ketting droeg. De getuige [W.] tot slot heeft ter terechtzitting verklaard dat hij verdachte uit zijn jeugd kent en dat verdachte niet de dader van de steekpartij is. De rechtbank stelt tevens vast dat het mes waarmee op 30 augustus 1997 is gestoken nimmer is gevonden. Technisch onderzoek (DNA, hoofdhaar en celmateriaal daarvan) heeft geen aanwijzing gegeven voor de betrokkenheid van verdachte. Bij de enkelvoudige fotoconfrontatie, die in 2002 is gehouden, hebben direct betrokken getuigen verdachte evenmin met stellige zekerheid herkend als de dader. De psychiater G.A.H. Bonroy heeft in zijn rapport van januari 2003 vermeld dat verdachte zich, gezien zijn toenmalige psychische gesteldheid ten gevolge van persoonlijkheidsproblematiek, zo kan hebben gedragen als hij aangeeft wat betreft zijn stoere verhalen. Hij heeft zich dan een stoere rol toegeƫigend die niet strookt met de werkelijkheid. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van verdachte aan zijn moeder, stiefvader en [Dhr. X.] aanleiding kunnen geven verdachte als dader van het steekincident op 30 augustus 1997 te beschouwen. De bovenvermelde telefoongesprekken uit 2002, als ook de wisselende verklaringen van verdachte zijn daarbij niet als ontlastend voor verdachte te beschouwen. Verdachte heeft echter aangegeven dat zijn verklaringen aan zijn moeder, stiefvader en [Dhr. X.] verzinsels waren. De rechtbank heeft, zoals uit het vorenstaande blijkt, naast verdachtes eigen verklaring aan derden, geen feiten of omstandigheden in de bewijsmiddelen kunnen ontwaren die duiden op de betrokkenheid van verdachte bij het steekincident. Dientengevolge bestaat bij de rechtbank een zodanige mate van twijfel dat verdachte zich aan de ten laste gelegde feiten heeft schuldig gemaakt, dat verdachte bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken. 8 De overwegingen omtrent het beslag. De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten de koffer met messen, de foto's en de trainingsjas, aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en deze onder verdachte in beslag zijn genomen. 9 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij gelast de teruggave aan verdachte van de koffer met messen, de foto's en de trainingsjas. De rechtbank heft het bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is gewezen door mr. Janssen, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Van Geloven en mr. Luijks, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Vliegenberg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 maart 2003.