Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6610

Datum uitspraak2003-03-31
Datum gepubliceerd2003-03-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757465-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757465-02 rolnummer 0009 's-Gravenhage, 31 maart 2003 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in P.I. Rijnmond, HvB Noordsingel Rotterdam. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 maart 2003. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr J.A.W. Knoester, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Klee heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1 (laptop) zal worden worden verbeurdverklaard en dat het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 2 tot en met 11 zullen worden teruggeven aan verdachte. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. De ontvankelijkheid van de officier van justitie/ onrechtmatig verkregen bewijs. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd: 1. Verdachte is op 15 september 2002 aangehouden in de woning van zijn ouders te Den Helder. Die woning is vervolgens doorzocht na een mondeling verstrekte machtiging van de rechter-commissaris in de rechtbank 's-Gravenhage. Nu een voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris ontbrak, is de doorzoeking onrechtmatig geweest (zie het ongepubliceerde vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage in de zaak met parketnummer 09/004021-02 en het vonnis van de rechtbank Maastricht, gepubliceerd in Nieuwsbrief Strafrecht 2003, nr 37) 2. Verbalisant [verbalisant] heeft op 6 september 2002 een telefoongesprek gevoerd met verdachte. Naar het oordeel van verbalisant heeft verdachte in dit gesprek bedreigingen geuit. De verbalisant heeft echter nagelaten in de telefoongesprekken die hij daarna met verdachte voerde hem te wijzen op zijn zwijgrecht. Indien de verbalisant dit wel had gedaan, dan zou verdachte zich misschien anders hebben geuit dan hij nu heeft gedaan. 3. Verbalisant [verbalisant] heeft enkele telefoongesprekken met verdachte opgenomen op een bandrecorder zonder verdachte hiervan in kennis te stellen. Daarmee heeft de verbalisant gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 139c van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Ad 1. Artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering vereist niet dat voor een spoeddoorzoeking een voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk is. Een zodanige machtiging kan mondeling worden gegeven, waarna deze schriftelijk door de rechter-commissaris wordt bevestigd. Dat is in dit geval ook gebeurd. De rechter-commissaris heeft de machtiging tot doorzoeking mondeling gegeven op 15 september 2002 en deze schriftelijk bevestigd bij beschikking d.d. 17 september 2002. De door de raadsman aangehaalde vonnissen betreffen respectievelijk het ontbreken van een machtiging door de rechter-commissaris en het ontbreken in het strafdossier van een schriftelijke vastlegging van een mondeling verleende machtiging; daarvan is in dit geval geen sprake. Ad 2. De in artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde cautieplicht ziet op de situatie waarin iemand als verdachte wordt gehoord door een verhorende rechter of ambtenaar over een (vermoedelijk) gepleegd strafbaar feit. De telefoongesprekken die verbalisant [verbalisant] met verdachte heeft gevoerd vanaf 6 september 2002 zijn niet als verhoren in de zin van dit artikel aan te merken. Verbalisant [verbalisant] voerde deze gesprekken om het vertrouwen te winnen van verdachte en er voor te zorgen dat het contact met hem in stand zou blijven, dit met het doel verdachte te weerhouden van het daadwerkelijk plegen van de gewelddadigheden waarmee hij in die gesprekken dreigde, dan wel het plegen van zelfdestructieve handelingen. Verbalisant [verbalisant] was daarom niet gehouden de cautie te geven. Ad 3. Artikel 139c van het Wetboek van Strafrecht stelt niet strafbaar het opnemen van telefoongesprekken waaraan degene die de gesprekken opneemt zelf deelneemt. Verbalisant [verbalisant] heeft door de gesprekken op te nemen waaraan hijzelf deelnam geen strafbaar feit gepleegd. Dit één en ander leidt tot het oordeel dat geen sprake is van schending van een wettelijke bepaling dan wel enig beginsel van een behoorlijk strafprocesrecht. Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vervolging. In het verlengde hiervan verwerpt de rechtbank ook de verweren van de raadsman dat bewijs, voortkomend uit de doorzoeking en de telefoongesprekken, onrechtmatig zou zijn verkregen. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Overweging ten aanzien van het bewijs van het telastgelegde. Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat het in de telastlegging weergegeven e-mailbericht d.d. 20 juni 2002 aan de heer Dijkstal geen bedreigingen aan diens adres bevat. Hij heeft aangevoerd dat de gewraakte bewoordingen niet zien op een mogelijk gewelddadig handelen, maar slechts een uiting waren van zijn voornemen hoe dan ook zijn recht te halen door middel van een schadeclaim. De rechtbank kan verdachte hierin niet volgen. De in de telastlegging geciteerde zinsneden kunnen redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als bedreigend in de zin dat verdachte daarin aankondigt geweld te zullen aanwenden en dat niets hem daarvan zal kunnen weerhouden. Verdachte heeft ter zitting ook erkend zich te kunnen voorstellen dat de heer Dijkstal dit e-mailbericht als bedreigend heeft ervaren, zeker in het licht van de moord op de heer Fortuijn korte tijd daarvoor. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een bedreiging van [oud-wethouder], oud-wethouder in Heerlen. [oud-wethouder] heeft geen aangifte gedaan terzake bedreiging en uit het dossier blijkt niet dat hij op enig moment weet heeft gehad van de door verdachte aan zijn adres geuite dreigende woorden. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onderdeel van de telastlegging waarin is geciteerd uit het gesprek tussen hem en burgemeester [burgemeester] op 13 juni 2002. Zonder wetenschap van de dreigingen die verdachte later aan het adres van de heer [burgemeester] heeft geuit, is de in dit gesprek door hem gebezigde zin "Als er niets gebeurd, ben ik tot alles in staat" onvoldoende bepaald om op dat moment reeds als bedreigend te worden gekwalificeerd. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Verweer psychische overmacht. Namens verdachte heeft de raadsman een beroep gedaan op psychische overmacht, op grond waarvan verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte zou - aldus de verdediging - hebben gehandeld onder invloed van een psychische drang. Deze psychische drang zou het gevolg zijn geweest van het feit dat het bedrijf van verdachte failliet is gegaan door een falend beleid van de gemeente Heerlen. De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman om de navolgende reden. Zij acht niet aannemelijk geworden dat er bij verdachte sprake was van een zodanige psychische drang dat van hem in redelijkheid niet gevergd kon worden anders te handelen dan hij heeft gedaan. De rechtbank neemt wel aan dat verdachte zich gedrongen voelde uiting te geven aan zijn woede en frustratie ten gevolge van zijn faillissement, waarvoor hij het bestuur van de gemeente Heerlen aansprakelijk hield. Niet gebleken is echter dat er voor verdachte in redelijkheid geen andere mogelijkheid meer resteerde dan te handelen als hij heeft gedaan. De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld in een toestand van psychische overmacht. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft een aantal personen met de dood bedreigd. Hij heeft dit gedaan door een e-mailbericht te sturen naar een Tweede Kamerlid, waarin hij deze - kort samengevat - heeft gemeld "door haat gerijpt" te zijn en "vastbesloten om keihard en meedogenloos terug te slaan" en zich daarvan niet te laten weerhouden door beschermende maatregelen. Voorts heeft verdachte in telefoongesprekken met een verbalisant gezegd van plan te zijn een aantal mensen, waaronder de huidige en de voormalige burgemeester van Heerlen en het eerder genoemde Kamerlid, "te grazen te nemen" en een groot bloedbad te zullen aanrichten in het gemeentehuis van Heerlen, welke actie hij zei tot in détails te hebben voorbereid. Dergelijke uitlatingen zijn, zeker gelet op de zeer schokkende moord op de heer Fortuijn, die kort daarvoor was gepleegd, zeer beangstigend geweest voor degenen die het aanging. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij deze bedreigingen juist in deze periode heeft geuit. Verdachte heeft ter zitting aangegeven zich bewust te zijn geweest van het klimaat van angst en dreiging dat toen heerste. Maar ook afgezien van de specifieke omstandigheden van dat moment is bedreiging van politieke ambtsdragers een ernstige inbreuk op de democratische rechtsorde; volksvertegenwoordigers en bestuurders moeten hun taak kunnen uitoefenen zonder aan bedreigingen te worden blootgesteld. De rechtbank heeft in overweging genomen dat de gebeurtenissen een escalatie zijn geweest van een, door tegenslagen in verdachtes persoonlijke en zakelijke leven, opstapelende onvrede bij verdachte. Dit neemt echter geenszins de ernst van de feiten weg. De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 25 november 2002. Daaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, maar niet voor feiten als de onderhavige. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een Pro Justitia rapport d.d. 30 oktober 2002, opgemaakt door B.A. Blansjaar, psychiater. In dit rapport wordt een gedeeltelijk voorwaardelijke straf geadviseerd, eventueel met als bijzonder voorwaarde een verplichting tot psychiatrische controle en zonodig ambulante behandeling, conform de aanwijzingen van de reclassering. Nu verdachte te kennen heeft gegeven, (verplichte) psychiatrische behandeling hoe dan ook af te wijzen, ziet de rechtbank geen heil in het opleggen van een bijzondere voorwaarde, zoals door psychiater Blansjaar als mogelijkheid is geopperd. Het wettelijk strafmaximum in geval van bedreiging bedraagt 2 jaar. Gebruikelijk is dat in zaken waarin sprake is van uitsluitend verbale bedreiging geldboetes dan wel korte werkstraffen worden geëist en ook worden opgelegd. Ook in dit geval is sprake van uitsluitend verbale bedreigingen. De ernst van de feiten, zoals hierboven aangegeven, rechtvaardigt oplegging van een straf die aanzienlijk zwaarder is, maar de eis van de officier van justitie is naar het oordeel van de rechtbank niet proportioneel. De rechtbank is, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf dient verdachte ervan te weerhouden dat hij zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan soortgelijke feiten. Inbeslaggenomen voorwerpen. De officier van justitie heeft gevorderd de onder verdachte inbeslaggenomen laptop verbeurd te verklaren. Weliswaar heeft verdachte de bedreigende e-mail aan het adres van de heer Dijkstal met behulp van deze laptop verzonden, maar van enig ander met behulp van deze laptop gepleegd strafbaar feit is niet gebleken. Nu er slechts sprake is van een éénmalig misbruik van de laptop ziet de rechtbank geen aanleiding tot verbeurdverklaring daarvan. De rechtbank zal daarom de teruggave aan verdachte gelasten van alle blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden; bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 15 september 2002, in voorlopige hechtenis gesteld op : 18 september 2002; gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 11, te weten: 1. 1 stk laptop (Dell); 2. 1 stk telefoontoestel (Samsung); 3. 1 stk enveloppe (Fortis); 4. 2 stk enveloppe (Fortis); 5. 4 stk papier (World on Line); 6. 2 stk papier (Essent Home); 7. 1 stk papier (12 Move); 8. 1 stk rekening (Tele 2); 9. 4 stk papier (notities); 10. 1 stk organizer (Psion); 11. 1 stk telefoontoestel (Pocketline); verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Elkerbout, voorzitter, Geeve en Van der Wind, rechters, in tegenwoordigheid van mr Van Vugt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2003. Mr Van der Wind is buiten staat dit vonnis mede ter ondertekenen. parketnummer 09/757465-02