Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6757

Datum uitspraak2003-04-02
Datum gepubliceerd2003-04-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104897/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200104897/1. Datum uitspraak: 2 april 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 maart 2001, kenmerk CE 2383 2001/13991, heeft verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Roermond voor in dit besluit nader genoemde woningen en een school in het bestemmingsplan “Oolderveste” te Herten de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting vastgesteld als bedoeld in artikel 83, eerste lid, en artikel 100a van de Wet geluidhinder en het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. Bij besluit van 21 augustus 2001, kenmerk 2001/36649, verzonden op 23 augustus 2001, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 2 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 3 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2001, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 2 november 2001. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 5 november 2001. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 14 augustus 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2002, waar appellanten sub 1 en 2, waarvan [appellanten] in persoon, beiden bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en verweerder, vertegenwoordigd door C.G. Gielissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Roermond daar gehoord, vertegenwoordigd door R.M.C.G. Ververgaert en M. de Bock, beiden ambtenaar van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Het bestreden besluit heeft betrekking op de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden voor vier woningen aan de Merumerkerkweg, drie woningen aan de Offerkamp en een school aan de Groene Kruisstraat te Herten. Het bestemmingsplan “Oolder Veste” te Herten voorziet in de aanleg van een nieuwe weg, de Structuurweg. Ten aanzien van de Offerkamp en de Merumerkerkweg zal een reconstructie plaatsvinden. 2.2. Appellanten betogen allen dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2 en artikel 14, eerste lid, onder d, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. Appellanten sub 1 voeren daartoe aan dat wat betreft de bronmaatregelen voor de Offerkamp, waar maximaal 50 km/uur mag worden gereden, slechts dubbellaags ZOAB is beoordeeld, terwijl ZOAB slechts effectief zou zijn bij een minimumsnelheid van 70 km/uur. Appellanten stellen allen dat volgens de Standaard-rekenmethode II de geluidreductie van ZOAB minder is dan waarvan in het akoestisch rapport wordt uitgegaan. Bovendien behoort volgens appellanten sub 1 tracéverlegging tot de alternatieve mogelijkheden en had rekening moeten worden gehouden met een in akoestisch opzicht zo gunstig mogelijk ontwerp. Zij voeren aan dat voorts onvoldoende onderzoek is gedaan naar overdrachtsmaatregelen en ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar gevelmaatregelen. Zij merken daarbij op dat niet duidelijk is of aan de geluidnormen voor het binnenniveau kan worden voldaan. Appellanten sub 1 stellen dat verweerder ten onrechte slechts de meerkosten van dubbellaags ZOAB heeft bezien ten opzichte van DAB, terwijl naar hun mening alle extra kosten die direct verband houden met de mogelijkheden om de geluidbelasting van de woningen te verminderen in beschouwing hadden moeten worden genomen. Appellanten sub 2 stellen dat bij de financiële onderbouwing ten aanzien van de meerkosten van dubbellaags ZOAB voor de Merumerkerkweg ten onrechte niet de stimuleringsregeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 juli 2001, LMV2002048783, is betrokken. 2.2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dubbellaags ZOAB bij voorkeur niet wordt toegepast op wegen waar maximaal 50 km/uur wordt gereden in verband met het sneller dichtslibben daarvan. Desondanks is voor de Offerkamp wel gekozen voor dit wegdektype, omdat volgens hem uitsluitend dan een maximale toename van 5 dB(A) als bedoeld in artikel 100a Wgh kan worden gehaald. Verweerder wijst er voorts op dat de het college van burgemeester en wethouders van Roermond in zijn verzoek om hogere geluidgrenswaarden vast te stellen, heeft aangegeven dat er onderzoek zal worden gedaan naar het binnenniveau van de bestaande geluidgevoelige bestemmingen. Indien nodig, zullen gevelmaatregelen worden genomen, doch uit de gegevens blijkt dat realisering van de te halen binnenwaarde gegarandeerd is, aldus verweerder. Hij heeft voor de Merumerkerkweg afgezien van het toepassen van dubbellaags ZOAB, omdat dat volgens hem ten opzichte van DAB te duur wordt in vergelijking met het aantal betrokken woningen en de school. Ook zonder de toepassing van ZOAB zal het maximale binnenniveau daar volgens verweerder worden gehaald. 2.2.2. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wet geluidhinder kunnen gedeputeerde staten – voorzover hier van belang – in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde voor woningen in buitenstedelijk gebied 55 dB(A) en voor woningen in stedelijk gebied 60 dB(A) niet te boven mag gaan. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen kunnen gedeputeerde staten toepassing geven aan artikel 83 van de wet in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting, vanwege de weg, van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woningen tot 50 dB(A) onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedebouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. In de artikelen 4 en volgende van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen worden regels gegeven betreffende de geluidbelasting in genoemde andere geluidgevoelige bestemmingen dan woningen. In artikel 14, eerste lid, onder a, d en e, van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen is bepaald dat het verzoek ten minste bevat een beschrijving van de mogelijkheden om de geluidbelasting van de woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen tot een lagere waarde te verminderen dan de verzochte waarden, alsmede een schatting van de hieraan verbonden extra kosten en een verklaring dat maatregelen als bedoeld in artikel 111, tweede of derde lid, van de wet zullen worden getroffen, indien de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen meer bedraagt dan 35 dB(A). 2.2.3. De Afdeling stelt voorop dat verweerder dient te beslissen op basis van het in het van de aanvraag deel uitmakende akoestisch rapport vermelde tracé. Uit het deskundigenbericht blijkt dat dubbellaags ZOAB reeds werkzaam is vanaf snelheden van 40 km/uur. De Afdeling merkt op dat de representatieve snelheid op de bij het bestreden besluit betrokken wegen maximaal 50 km/uur bedraagt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder, gelet op de door hem gegeven motivering, zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat wat betreft de Merumerkerkweg de toepassing van ZOAB buiten beschouwing kan worden gelaten. Gelet op het deskundigenbericht ziet de Afdeling in het door appellanten gestelde aangaande de geluidreductie geen grond voor het oordeel dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste waarde van de geluidreductie van ZOAB. Wat betreft de door appellanten sub 2 genoemde stimuleringsregeling, welke inmiddels is vervallen, overweegt de Afdeling dat verweerder terecht deze regeling niet heeft betrokken in zijn oordeelsvorming. Daartoe wijst de Afdeling er op dat zowel het desbetreffende gedeelte van de Merumerkerkweg als van de Offerkamp op grond van deze ten tijde van het bestreden besluit geldende stimuleringsregeling niet voor subsidie in aanmerking kwam nu elk van deze weggedeelten korter dan 150 meter is. De Afdeling overweegt verder dat blijkens de stukken de fysieke mogelijkheid ontbreekt om op de Offerkamp overdrachtsmaatregelen zoals een geluidscherm te treffen vanwege de korte afstand van woningen tot de weg en vanwege de omstandigheid dat een scherm zou moeten worden onderbroken ten behoeve van de ontsluiting van de percelen. Gelijk verweerder heeft aangegeven, heeft de gemeente Roermond de verklaring in de zin van artikel 14 van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen afgegeven dat aan de maximale binnenwaarden voor woningen en scholen als bedoeld in artikel 112, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder dan wel artikel 10 van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen kan worden voldaan. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het door appellanten aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 2 dan wel artikel 14 van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. 2.3. Appellanten voeren allen aan te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de opsteller van het akoestisch rapport dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Zij wijzen er op dat Grontmij een direct financieel belang heeft bij realisering van het plan “Oolder Veste”. Tevens wijzen zij op de verschillen in de resultaten van de berekeningen in diverse akoestische rapporten. Volgens appellanten is niet gebleken dat de gemeente geëquipeerd is om de berekeningen op juiste wijze uit te voeren. Appellanten wijzen er op dat uit het Besluit Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai volgt dat een deskundigenbureau volstrekt onafhankelijk en onpartijdig dient te zijn. 2.3.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de uitvoerende instantie van het onderzoek in onvoldoende mate onafhankelijk is, noch dat de berekeningen niet conform de geldende voorschriften zouden zijn uitgevoerd of anderszins onjuist zouden zijn. 2.3.2. Ingevolge artikel 102, eerste lid, van de Wet geluidhinder stelt Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting, vanwege een weg, voor het bepalen van het equivalente geluidniveau als omschreven in artikel 1, regels, inhoudende op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid. Aan artikel 102, eerste lid, van de Wet geluidhinder is uitvoering gegeven in het ten tijde van het bestreden besluit geldende Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai (hierna: het RMV). 2.3.3. De Afdeling overweegt dat het akoestisch rapport van Grontmij Verkeer en Infrastructuur Advies, gedateerd 30 november 2000, in het kader van het verzoek om het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden is opgesteld in opdracht van onder meer het college van burgemeester en wethouders van Roermond. Bij het akoestisch onderzoek is het RMV als uitgangspunt genomen. Het RMV geeft, anders dan appellanten stellen, geen regels voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van akoestische adviseurs. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd aangaande de belangen van Grontmij, wat daar ook van zij, ziet de Afdeling in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit akoestisch rapport ten onrechte ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. 2.4. Appellanten sub 2 voeren aan dat ook ten aanzien van de Bergstraat sprake is van een reconstructie. Zij betogen voorts dat verschillende verkeersintensiteiten voor het eerste deel van de aan te leggen Structuurweg ten grondslag liggen aan het verzoek om hogere grenswaarden vast te stellen. Volgens hen is onduidelijk hoeveel verkeer over het tracé Offerkamp zal gaan rijden. Zij kunnen zich niet verenigen met de aangehouden maatgevendheid van het verkeer op de Roermondseweg. Appellanten voeren allen aan dat de aftrek op grond van artikel 103 van de Wet geluidhinder een maximale aftrek is en niet in alle gevallen mag worden toegepast. Appellanten sub 1 voeren aan dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 100a van de Wet geluidhinder, omdat volgens hen sprake is van een toename van de geluidbelasting van meer dan 5 dB(A). Zij stellen dat verweerder geen afronding had mogen toepassen op de berekende waarden. 2.4.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder reconstructie van een weg verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd. Ingevolge artikel 100, eerste lid, van de Wet geluidhinder geldt - voorzover hier van belang – behoudens artikel 100a als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege een te reconstrueren weg, van de gevel van woningen binnen een zone, de voor de reconstructie ter plaatse heersende geluidbelasting, met dien verstande dat een geluidbelasting waarvan de waarde 50 dB(A) niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft. Ingevolge artikel 100a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet geluidhinder, kunnen gedeputeerde staten – voorzover hier van belang – in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen en volgens daarbij te stellen regels, op verzoek van degenen die daartoe bij de maatregel zijn aangewezen, voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel van woningen een hogere waarde dan de ingevolge artikel 100 geldende vaststellen, met dien verstande dat de verhoging 5 dB(A) niet te boven mag gaan. Ingevolge artikel 103 van de Wet geluidhinder kan onze Minister bij toepassing van artikel 102, telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bepalen dat bij de berekening en meting van de geluidbelasting van de gevel van woningen of van andere gebouwen dan woningen of andere geluidgevoelige objecten op het resultaat een door hem aan te geven aftrek mag worden toegepast. Deze aftrek mag niet hoger zijn dan 5 dB(A). Ingevolge artikel 1 van de ten tijde van het bestreden besluit geldende “Regeling aftrek bij berekening en meting geluidbelasting vanwege een weg” (hierna: de Regeling) – voorzover hier van belang – bedraagt de aftrek bedoeld in artikel 103 van de Wet geluidhinder, toe te passen bij de berekening en meting van de geluidbelasting van de gevel van woningen of andere geluidgevoelige objecten: a. 3 dB(A) voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt; b. 5 dB(A) voor de overige wegen. 2.4.2. Wat betreft de bezwaren van appellanten tegen de door verweerder toegepaste aftrek als bedoeld in artikel 103 van de Wet geluidhinder overweegt de Afdeling dat de representatieve snelheid op deze wegen blijkens de stukken maximaal 50 km/uur bedraagt. Anders dan appellanten stellen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling op goede gronden op het standpunt gesteld dat hij op de berekende waarden een aftrek van 5 dB(A) als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling heeft kunnen toepassen op de berekende waarden van de geluidbelasting vanwege de betrokken wegen op de gevels van de nabijgelegen woningen. Niet in geschil is dat ten aanzien van zowel de Merumerkerkweg als de Offerkamp sprake is van een reconstructie in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder. Blijkens het akoestisch rapport bedraagt de toename van de geluidbelasting vanwege de feitelijke reconstructie van (een deel van) de Bergstraat 1,3 dB(A), zodat verweerder terecht heeft gesteld dat ten aanzien van de Bergstraat geen sprake is van een reconstructie in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet geluidhinder. Uit de stukken blijkt dat ten behoeve van de berekening van de geluidbelasting verkeerstellingen hebben plaatsgevonden op zowel de Merumerkerkweg als de Roermondsestraat. De Afdeling is op grond van de stukken, in het bijzonder het deskundigenbericht, alsmede het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder in redelijkheid de Roermondsestraat als maatgevend heeft kunnen beschouwen voor de voertuigverdeling op de onderzochte wegen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het deskundigenbericht volgt dat de Roermondsestraat een belangrijke ontsluitingsroute is. Voorts is ter zitting gebleken dat de Merumerkerkweg een ontsluitingsroute is voor de nabijgelegen woonwijk, waardoor ten opzichte van de Roermondsestraat sprake is van relatief minder (middel-)zwaar verkeer. 2.4.3. Wat betreft de berekende geluidbelasting op de gevel van de woning van appellanten sub 1 aan de [locatie] overweegt de Afdeling het volgende. 2.4.4. Bij de berekening van de geluidbelasting vanwege het verkeer op de betrokken wegen is blijkens de stukken, waaronder het akoestisch rapport, overeenkomstig de door verweerder gehanteerde Standaard-rekenmethode II, opgenomen in bijlage II van het RMV, uitgegaan van rijlijnen welke de plaats van de geluidafstraling representeren. Ter hoogte van de woning aan de [locatie] is voor het uitgangsjaar 1999 één rijlijn gemodelleerd en voor de toekomstige situatie na reconstructie in 2010 zijn twee rijlijnen gemodelleerd. Uit bijlage I van het RMV volgt dat bij wegen die bestaan uit twee of meer rijstroken, de afzonderlijke rijlijnen worden samengevoegd tot representatieve rijlijnen die gelegen zijn midden tussen de samen te voegen rijlijnen en waarop alle verkeer van de samen te voegen rijlijnen is geconcentreerd. Blijkens het deskundigenbericht is bij het vaststellen van de geluidbelasting uitgegaan van de situatie waarin de rijlijn voor 1999 in afwijking van de bestaande situatie ter hoogte van deze woning niet in het midden van de twee rijlijnen voor 2010 is gesitueerd. De geluidbelasting in 1999 zou daardoor te hoog zijn berekend en daarmee zou ook de toename van de geluidbelasting tussen 1999 en 2010 lager zijn berekend dan deze feitelijk is. Hetgeen verweerder ter zitting onder overlegging van een berekening met betrekking tot de gehanteerde rijlijnen ter hoogte van [locatie] heeft gesteld – inhoudende dat door het toepassen van één rijlijn voor 1999 de geluidbelasting slechts 0,3 dB(A) hoger zou uitvallen, doch dat de toename van de geluidbelasting vanwege de reconstructie daardoor 5,1 dB(A) zou bedragen – doet aan dat oordeel niet af. De Afdeling overweegt daartoe dat uit de berekening van verweerder onvoldoende volgt dat de hiervoor weergegeven conclusie in het deskundigenbericht aangaande de rijlijnen onjuist zou zijn, nu niet duidelijk is welke uitgangspunten verweerder heeft gehanteerd bij de door hem overgelegde berekening. Gelet hierop acht de Afdeling onduidelijk wat de geluidbelasting vanwege de weg op de gevel van de woning aan de [locatie] bedraagt. Daardoor is tevens onduidelijk of de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting op de gevel van de woning [locatie] vanwege de reconstructie van de Offerkamp, zoals deze bij het bestreden besluit is vastgesteld, een verhoging van 5 dB(A) als bedoeld in artikel 100a, eerste lid, onder a, van de Wet geluidhinder te boven gaat. Wat betreft de wijze van het afronden van de resultaten overweegt de Afdeling dat in het akoestisch rapport de berekende geluidbelasting als gevolg van de reconstructie van de Offerkamp is uitgedrukt in waarden met twee decimalen achter de komma. Het is niet in strijd met het RMV dat deze waarden niet zijn afgerond. Het eindresultaat is afgerond conform het bepaalde in artikel 7 van het RMV. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit, voorzover daarbij ten aanzien van de woning aan de [locatie] een hogere geluidgrenswaarde is vastgesteld, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen. 2.5. Het beroep van appellanten sub 1 is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover het de ten aanzien van de woning aan de [locatie] vastgestelde hogere geluidgrenswaarde betreft. Het beroep van appellanten sub 1 is voor het overige en het beroep van appellanten sub 2 is geheel ongegrond. 2.6. Verweerder dient op hierna te melden wijze in de proceskosten van appellanten sub 1 te worden veroordeeld. Ten aanzien van appellanten sub 2 bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep van appellanten sub 1 gedeeltelijk gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 21 augustus 2001, kenmerk 2001/36649, voorzover het de ten aanzien van de woning aan de [locatie] vastgestelde hogere geluidgrenswaarde betreft; III. draagt het college van gedeputeerde staten van Limburg op binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken; IV. verklaart het beroep van appellanten sub 1 voor het overige en het beroep van appellanten sub 2 geheel ongegrond; V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg in de door appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 696,01, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de provincie Limburg te worden betaald aan appellanten; VI. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 102,10) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Melse Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2003 191-335.