Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6786

Datum uitspraak2002-11-22
Datum gepubliceerd2003-04-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/40946
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sudan / nieuw asielmotief / vrouwenbesnijdenis. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig zijn en dat het asielrelaas geen inhoudelijke beoordeling behoeft. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres in Sudan gegronde vrees heeft voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Het wekt bevreemding dat eiseres eerst aan het eind van de beroepsprocedure melding maakt van de omvang van haar politieke activiteiten voor de Communistische Partij en de intensiteit van de negatieve aandacht van de Sudanese autoriteiten over de periode van 1983 tot en met 1998. Eiseres beoogt daarmee kennelijk een ander asielmotief naar voren te brengen dan aanvankelijk door haar in de aanvraagprocedure is ingenomen. Door eiseres is evenwel nagelaten aan te geven waarom zij niet bij haar nader gehoor, bij haar correcties en aanvullingen of bij haar zienswijze deze informatie heeft kunnen verstrekken. Gelet op de uitspraak 200105344/1 van de ABRS van 28 december 2001 ligt het op de weg van eiseres om op een adequaat tijdstip (in beginsel tijdens het nader gehoor) alle relevante informatie te verschaffen waarover zij beschikt of redelijkerwijs had kunnen beschikken en komt het voor haar rekening en risico indien zulks wordt nagelaten. Eerst in de beroepsprocedure is namens eiseres aangevoerd dat het in de stam van haar echtgenoot gebruikelijk is dat meisjes worden besneden, hetgeen bij terugkeer naar haar land van herkomst een schending van artikel 3 EVRM zal opleveren. Eiseres vreest besnijdenis van haar dochter. In hoofdstuk C1/4.3.2 Vc 2000 is bepaald dat, indien een vrouw in haar land van herkomst een reëel risico loopt van genitale verminking, sprake kan zijn van een reëel risico van schending van artikel 3 EVRM. Daargelaten de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres geen enkel aanknopingspunt heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat haar dochter voldoet aan de in hoofdstuk C1/4.3.2 Vc 2000 genoemde voorwaarden. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Zitting houdende te Zutphen Registratienummer: Awb 02/40946 Datum uitspraak: 22 november 2002 UITSPRAAK op het beroep in het geschil tussen: A, geboren op [...] 1964, van Sudanese nationaliteit, eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen, gemachtigde: mr. M.F. Kiers , advocaat te Deventer , en DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE (voorheen de Staatssecretaris van Justitie) verweerder, gemachtigde: mr. R. Jonkman, werkzaam bij de IND. 1. Procesverloop Op 1 oktober 2001 heeft eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Bij brief van 16 april 2002 heeft de gemachtigde van eiseres haar zienswijze kenbaar gemaakt op het voornemen van verweerder van 19 maart 2002. Bij besluit van 8 mei 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij brief van 28 mei 2002 heeft de gemachtigde van eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank op de in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. Bij brief van 25 oktober 2002 heeft de gemachtigde van eiseres een rapport van Amnesty International d.d. 24 oktober 2002 in het geding gebracht. Het beroep is behandeld ter zitting van 7 november 2002, waar eiseres en haar gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. Ter zitting was een tolk aanwezig. 2. Motivering 2.1 Ter beoordeling staat of verweerder eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had behoren te verlenen. 2.2 Op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een zodanige verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag om een zodanige verblijfsvergunning afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. 2.3 Voor zover eiseres stelt verdragsvluchteling te zijn, overweegt de rechtbank als volgt. 2.4 Onder verdragsvluchteling wordt verstaan: elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren. 2.5 Het asielrelaas van eiseres luidt - zakelijk weergegeven - als volgt. Eiseres is geboren te Lagawa in de provincie Zuid Kordofan van Sudan en is van Tulush etniciteit. De Tulush is een substam van de Nuba. Eiseres is moslim. Vanaf haar vierde jaar is eiseres opgevoed door haar oom (de broer van haar moeder) in de plaatsen Lagawa en Dilling. Eiseres spreekt uitsluitend Arabisch. Tot 1976 heeft eiseres in het Tulush gebied gewoond. In 1987 heeft eiseres een universitaire opleiding in Khartoum afgerond. Eiseres heeft Engels gedoceerd aan een middelbare school van 1990 tot 1998. Eiseres heeft laatstelijk in Lagawa gewoond. De echtgenoot van eiseres is van Arabische etniciteit en hij is lid van de Democratische Unie. De schoonouders van eiseres waren tegen haar huwelijk. Eiseres is vijf maal gearresteerd geweest. In 1992 is eiseres gemarteld. Eiseres is na haar studie lid geworden van de Sudanese Communistische Partij. De echtgenoot van eiseres heeft Sudan op 5 september 1998 verlaten omdat hij verboden activiteiten verrichtte. Eiseres weet niet waar haar echtgenoot is gebleven. Vanaf dat moment hebben de schoonouders van eiseres haar bedreigd en wilden zij vanwege de etnische afkomst van eiseres haar kinderen van haar afnemen.. De Sudanese veiligheidsdienst heeft naar aanleiding van de vlucht van haar echtgenoot eiseres thuis opgezocht en gedreigd haar te zullen oppakken in plaats van haar gevluchte man. Op 9 of 10 september 2001 vielen leden van de Baggara-stam het dorp aan waar eiseres woonde. Op die dag is eiseres met haar kinderen en oom gevlucht. Eiseres heeft met behulp van de Sudanese Communistische Partij haar land op 21 september 2001 via het vliegveld van Khartoum verlaten. Eiseres is op 22 september 2001 via Damascus naar Nederland gereisd. 2.6 Vooropgesteld moet worden dat de situatie in Sudan niet zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als verdragsvluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin kunnen rechtvaardigen. 2.7 De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres stelt de Tulush etniciteit (substam van de Nuba) te bezitten, hetgeen verweerder in twijfel heeft getrokken. Teneinde toe te komen aan de vraag of eiseres als Nuba in Sudan gegronde vrees voor vervolging heeft, dient allereerst te worden beoordeeld of eiseres haar beweerde etniciteit aannemelijk heeft gemaakt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. De omstandigheid dat eiseres de stamtaal Tulush niet spreekt is daarvoor een aanwijzing. Dat de oorzaak hiervan zou zijn gelegen in het betrekkelijke isolement van de opvoeding van eiseres, overtuigt niet. Verweerder stelt zich vervolgens op het standpunt dat eiseres op essentiële onderdelen ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd en dat er daarom geen geloof wordt gehecht aan het asielrelaas van eiseres. Met verweerder constateert de rechtbank dat uit de verklaringen van eiseres een aantal ongerijmdheden valt af te leiden die door eiseres niet, althans niet afdoende zijn weerlegd. Verweerder werpt eiseres tegen dat uit de afgelegde verklaringen van haar echtgenoot, B, blijkt dat hij stelt dat eiseres geboren is in Omdurman, terwijl eiseres aangeeft geboren te zijn in Lagawa. Daarnaast wekt het bevreemding dat eiseres niet de straatnaam van haar verblijf in Omdurman kon aangeven. Dat eiseres zich de straatnaam na een periode van drie jaar niet kan herinneren, is geen afdoende verklaring. Verweerder werpt eiseres bovenal tegen hetgeen zij heeft verklaard met betrekking tot haar vrees voor haar schoonfamilie of schoonouder(s), omdat deze haar kinderen wilde afnemen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, onverlet hetgeen de tolk tijdens het nader gehoor feitelijk heeft vertaald, het bevreemding wekt dat eiseres bij haar ‘correcties en aanvullingen’ heeft verklaard dat zij na het vertrek van haar echtgenoot werd lastiggevallen en bedreigd door haar schoonouders. Uit de verklaring van de echtgenoot van eiseres kan onmiskenbaar worden afgeleid dat de schoonvader van eiseres reeds in 1980 was overleden. Daaraan doet niet af dat tijdens het ‘nader gehoor’ de tolk mogelijk een onjuiste vertaling heeft gegeven van het woord „osra“. De rechtbank stelt vast dat eiseres de twijfel omtrent de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen in deze beroepsprocedure niet heeft kunnen wegnemen, ook niet door middel van van de door haar overgelegde (overigens niet verifieerbare) verklaring van de Sudan Human Rights Organisation (SHRO). Uit deze verklaring kan worden afgeleid dat eiseres lid was van de Sudanese Communistische Partij, maar niet welke rol of welke activiteiten zij voor deze organisatie vervulde en of zij om die reden in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Voorts is ter zitting namens verweerder aangevoerd dat ernstig moet worden getwijfeld aan de authenticiteit en juistheid van deze verklaring, nu deze verklaring -kennelijk op verzoek- is opgemaakt in Londen (GB) en niet afkomstig is van het hoofdkantoor van de SHRO in Cairo De rechtbank concludeert met verweerder dat door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat zij afkomstig is uit Zuid Sudan, dan wel de Nuba-etniciteit bezit. Voorts is door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij heeft te vrezen voor haar schoonfamilie. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig zijn en dat daarom het asielrelaas geen inhoudelijke beoordeling behoeft. Op grond hiervan is niet aannemelijk geworden dat eiseres in Sudan gegronde vrees heeft voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. 2.8 Overigens merkt de rechtbank op dat het bevreemding wekt dat eiseres eerst aan het eind van de beroepsprocedure uitvoerig en gedetailleerd melding maakt van de omvang van haar politieke activiteiten voor de Communistische Partij en de intensiteit van de negatieve aandacht van de Sudanese autoriteiten over de periode van 1983 tot en met 1998. Eiseres beoogt daarmee kennelijk een ander asielmotief naar voren te brengen dan aanvankelijk door haar in de aanvraagprocedure is ingenomen. Door eiseres is evenwel nagelaten aan te geven waarom zij niet bij haar ‘nader gehoor’ en ‘correcties en aanvullingen’ van 4 december 2001, alsmede bij haar zienswijze van 16 april 2002 deze informatie heeft kunnen verstrekken. Deze melding van gedetailleerde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in een zo laat stadium van de procedure naar voren gebracht, dat het verweerder in beginsel niet kan worden tegengeworpen dat -voorzover rechtens relevant- in de motivering van zijn besluitvorming hiermee geen rekening is gehouden. De rechtbank merkt overigens op dat gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is geweest van tekortkomingen in de aanvraagprocedure, in verband waarmee de geconstateerde ongerijmdheden in het asielrelaas eiseres niet zouden kunnen worden tegengeworpen. Ook anderszins is er geen deugdelijke verklaring voor gegeven waarom niet reeds in een eerder stadium alle informatie naar voren is gebracht, zoals uit het rapport van Amnesty International van 24 oktober 2002 blijkt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2001 (registratienummer 200105344/1) overweegt de rechtbank dat het op de weg van eiseres ligt om op een adequaat tijdstip (in beginsel tijdens het ‘nader gehoor’) alle relevante informatie te verschaffen waarover zij beschikt of redelijkerwijs had kunnen beschikken en dat het daarom voor haar rekening en risico komt indien zulks wordt nagelaten. 2.9 Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. 2.10 Voor zover eiseres stelt dat zij, dan wel haar dochter, bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen overweegt de rechtbank als volgt. Namens eiseres is, eerst in de beroepsprocedure, aangevoerd dat het in de stam van haar echtgenoot gebruikelijk is dat meisjes worden besneden, hetgeen bij terugkeer naar haar land van herkomst een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal opleveren. Eiseres vreest besnijdenis van haar dochter. Voor het beoordelingskader hiervan verwijst de rechtbank naar het vermelde onder hoofdstuk C1/4.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000). In de Vc 2000, onder hoofdstuk C1/4.3.2, is bepaald dat, indien een vrouw in haar land van herkomst een reëel risico loopt van genitale verminking, sprake kan zijn van een reëel risico van schending van artikel 3 van het EVRM. In dat geval dient vast dient te staan dat de vrouw in kwestie deze traditie niet wil voortzetten. Aanvullend geldt de voorwaarde dat: a. de genitale verminking niet kan worden ontlopen (er is geen vestigingsalternatief); of b. bij een onttrekken aan de genitale verminking de vrouw in een sociale outcastpositie belandt. Het betreffende kind, alsmede de ouder die genitale verminking van zijn dochter(s) vreest, kunnen onder de hiervoor genoemde voorwaarden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Daargelaten de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres geen enkel aanknopingspunt heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat haar dochter voldoet aan de in de hoofdstuk C1/4.3.2 van de Vc 2000 genoemde voorwaarden. Verweerder heeft derhalve eveneens in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat eiseres evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond vormen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. 2.12 Gezien al het voorgaande is het beroep ongegrond. 2.13 Voor veroordeling van een partij in de proceskosten van de andere partij bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. J.H. Keuzenkamp en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2002 in tegenwoordigheid van H. de Groot als griffier. Rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op: