Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF6838

Datum uitspraak2003-03-27
Datum gepubliceerd2003-07-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zwolle
ZaaknummersAWB 03/203 NABW, AWB 03/205 NABW, AWB 03/206 NABW, AWB 03/207 NABW, AWB 03/208 NABW, AWB 03/210 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

aanvragen afgewezen omdat verzoekers en verzoeksters geen geldig verblijfsdocument kunnen overleggen, als bedoeld in het tweede lid van artikel 7 van de Abw.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE Sector Bestuursrecht De Voorzieningenrechter Reg.nrs.: AWB 03/203 NABW, AWB 03/205 NABW, AWB 03/206 NABW, AWB 03/207 NABW, AWB 03/208 NABW en AWB 03/210 NABW UITSPRAAK betreffende de verzoeken om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de geschillen tussen: A, wonende te B, verzoekster 1, C, echtgenote van A, wonende te B, verzoeker 1, D wonende te B, verzoekster 2, E, wonende te B, verzoekster 3, F, wonende te B, verzoeker 2, G, echtgenote van F, wonende te B, verzoekster 4, H, wonende te B, verzoekster 5 gemachtigde: mr. W.A. Venema, advocaat en procureur te Rozenburg, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Almere, verweerder. 1. Besluiten waarop de verzoeken betrekking hebben De respectievelijke besluiten van 6 februari 2003, 23 januari 2003, 6 februari 2003, 22 januari 2003, 22 januari 2003 en 22 januari 2003. 2. Ontstaan en loop van de procedures Verzoekers en verzoeksters hebben op 9 of 27 januari 2003 aanvragen om uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) ingediend. Bij de bestreden besluiten zijn deze aanvragen afgewezen omdat verzoekers en verzoeksters geen geldig verblijfsdocument kunnen overleggen, als bedoeld in het tweede lid van artikel 7 van de Abw. Namens verzoekers en verzoeksters zijn op 19 februari 2003 tegen de bestreden besluiten bezwaarschriften ingediend. Op 20 februari 2003 zijn namens verzoekers en verzoeksters bij de voorzieningenrechter verzoeken ingediend om voorlopige voorzieningen te treffen. Op 3 maart 2003 heeft verweerder verweerschriften ingediend. Openbare behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 maart 2003. Verzoekers en verzoeksters zijn verschenen, bijgestaan door hun raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P.C. Versneij en mw. mr. P.E.C. Botman. 3. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van voorlopige voorzieningen vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds de belangen van verzoekers en verzoeksters dat onverwijlde voorzieningen worden getroffen en anderzijds de door de onmiddellijke uitvoering van de besluiten te dienen belangen. Voor zover echter hierbij de geschillen in de bodemprocedures worden beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissingen in die procedures. 4. Beoordeling van het verzoek Verzoekers en verzoeksters erkennen blijkens de bezwaarschriften van 19 februari 2003 waarnaar in de verzoekschriften is verwezen, dat zij aan artikel 7, eerste en tweede lid van de Abw, niet rechtstreeks een recht op een bijstandsuitkering kunnen ontlenen. Omdat zij staatloos zijn, doen zij echter een beroep op artikel 23 van het Staatlozenverdrag. Artikel 23 van dat verdrag bepaalt immers dat de verdragsluitende staten de rechtmatig op hun grondgebied verblijvende staatlozen, wat betreft de ondersteuning en bijstand van overheidswege ter voorziening in het levensonderhoud, op dezelfde wijze als hun onderdanen dienen te behandelen. Deze bepaling heeft rechtstreekse werking, aldus verzoekers en verzoeksters. Zij baseren hun recht op een uitkering op deze verdragsbepaling, voor welke bepaling de uit de koppelingswet voortvloeiende bepalingen in de Abw, dienen te wijken. In hoofdstuk B11/15.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is bepaald dat onder rechtmatig verblijf in de zin van het Staatlozenverdrag wordt verstaan, rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. In artikel 8 sub h van de Vreemdelingenwet 2000 is bepaald dat de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijft indien hij in afwachting is van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens de vreemdelingenwet of op grond van een rechterlijke beslissing, uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist. De aanvragen van verzoekers en verzoeksters tot verkrijging van een vergunning tot verblijf is in eerste instantie afgewezen. Daartegen zijn namens hen bezwaarschriften ingediend. Derhalve is op verzoekers en verzoeksters artikel 8 sub h van de vreemdelingenwet van toepassing en verblijven zij rechtmatig in Nederland. Voor wat betreft de vraag of artikel 23 van het Staatlozenverdrag voor het overige rechtstreekse werking heeft, is van belang of die bepaling voldoende concreet en in de praktijk toepasbaar is althans verder reikt dan de tussen de verdrag sluitende staten onderling geldende verplichting tot het in hun nationale wetgeving treffen van de nodige regelgeving. De voorzieningenrechter acht naar zijn voorlopig oordeel artikel 23 van het staatlozen verdrag onvoldoende concreet om rechtstreeks van toepassing te kunnen zijn. De voorzieningenrechter acht het naar zijn voorlopig oordeel redelijk het begrip “onderdanen”, zoals genoemd in artikel 23 van het Staatlozenverdrag, te concretiseren aan de hand van het bepaalde in artikel 7, eerste en tweede lid van de Abw. De voorzieningenrechter heeft vervolgens vastgesteld dat in artikel 7, tweede lid van de Abw niet de vreemdeling is genoemd die in Nederland rechtmatig verblijft op grond van het bepaalde in genoemd artikel 8 sub h van de Vreemdelingenwet 2000. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel gekomen dat verzoekers en verzoeksters aan het bepaalde in artikel 23 van het Staatlozenverdrag geen recht op een bijstandsuitkering kunnen ontlenen. Voor zover verzoekers en verzoeksters zich op het standpunt stellen dat zij aan artikel 23 van het staatlozen verdrag wel een recht op een bijstands uitkering kunnen ontlenen wijst de voorzieningenrechter nog op artikel 24 van het staatlozenverdrag. Artikel eerste lid, onder b, ten tweede, van het staatlozenverdrag luidt immers: 1. De Verdragsluitende Staten zullen de rechtmatig op hun grondgebied verblijvende staatlozen op dezelfde wijze behandelen als de onderdanen, wat de volgende aangelegenheden betreft: (a)… (b) Sociale zekerheid (wettelijke voorschriften arbeidsongevallen, beroepziekten, moederschap, ziekte, invaliditeit, ouderdom, overlijden, werkloosheid, gezinslasten en elk ander risico dat, overeenkomstig de nationale wetgeving, valt onder een stelsel van sociale zekerheid), behoudens: (1)… (11) Bijzondere, door de nationale wetgeving van het land van verblijf voorgeschreven regelingen betreffende uitkeringen of gedeeltelijke uitkeringen, geheel betaalbaar uit openbare geldmiddelen, alsmede uitkeringen, gedaan aan hen die niet voldoen aan de voor de toekenning van een normale uitkering gestelde voorwaarde inzake bijdragen. Het vorenstaande betekent dat de bestreden besluiten naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter als rechtmatig moeten worden aangemerkt en dat met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat deze besluiten in rechte stand zullen houden. Voor het treffen van voorlopige voorzieningen bestaat dan ook geen aanleiding. De voorzieningenrechter ziet geen reden een partij te veroordelen in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de verzoeken heeft moeten maken. 5. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen te treffen af. Gewezen door mr. W. Miltenburg, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2003 in tegenwoordigheid van C. Kuiper als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. afschrift verzonden op