Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF7009

Datum uitspraak2002-12-23
Datum gepubliceerd2003-04-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/05001-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/050001-02 uitspraak d.d. : 23 december 2002 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530 Roermond. 1. Het onderzoek van de zaak. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2002 en -na tussenvonnis d.d. 16 april 2002- de terechtzitting van 5 september 2002 en -na tussenvonnis d.d. 19 september 2002- de terechtzitting van 12 december 2002. 2. De tenlastelegging. De verdachte staat terecht ter zake dat: hij op of omstreeks 01 januari 2002 te Posterholt, in elk geval in de gemeente Ambt Montfort, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis gestoken althans gebracht in de vagina en/of anus en/of mond van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer] (meermalen) heeft geslagen en/of de zoon van [slachtoffer], genaamd [slachtoffer 2], heeft geslagen en/of die [slachtoffer 2] toen deze op zijn rug was gesprongen van zich af heeft gegooid, in elk geval weg heeft geduwd en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en (vervolgens) naar beneden -in de richting van zijn penis- heeft geduwd althans gebracht en/of die [slachtoffer] heeft vastgepakt en de trap heeft opgetrokken en naar de slaapkamer heeft gebracht en aldaar de kleding van die [slachtoffer] heeft stuk- en/of uitgetrokken en/of die [slachtoffer] op het bed heeft gegooid althans geduwd en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; Althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen: hij op of omstreeks 01 januari 2002 te Posterholt, in elk geval in de gemeente Ambt Montfort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] (meermalen) geslagen en/of de zoon van [slachtoffer], genaamd [slachtoffer 2], geslagen en/of die [slachtoffer 2] toen deze op zijn rug was gesprongen van zich af gegooid, in elk geval weg geduwd en/of het hoofd van die [slachtoffer] vastgepakt en (vervolgens) naar beneden -in de richting van zijn penis- geduwd althans gebracht en/of die [slachtoffer] vastgepakt en de trap opgetrokken en naar de slaapkamer gebracht en aldaar de kleding van die [slachtoffer] stuk- en/of uitgetrokken en/of die [slachtoffer] op het bed gegooid althans geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. (artikel 242 juncto artikel 45 Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vordering worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. Bij tussenvonnis d.d. 19 september 2002 heeft de rechtbank als volgt beslist: 7. Bewezenverklaring. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 01 januari 2002 te Posterholt door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis gestoken in de vagina en anus en mond van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld hierin dat verdachte die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en de zoon van [slachtoffer], genaamd [slachtoffer 2], heeft geslagen en die [slachtoffer 2] toen deze op zijn rug was gesprongen van zich af heeft gegooid en het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en vervolgens naar beneden -in de richting van zijn penis- heeft geduwd en die [slachtoffer] heeft vastgepakt en de trap heeft opgetrokken en naar de slaapkamer heeft gebracht en aldaar de kleding van die [slachtoffer] heeft stuk- en uitgetrokken en die [slachtoffer] op het bed heeft gegooid althans geduwd. 8. Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen. Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde. Het ten laste van verdachte primair bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf: Verkrachting, meermalen gepleegd. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. 10. De strafbaarheid van verdachte. De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte -door het drinken van een grote hoeveelheid alcohol- zichzelf willens en wetens in de situatie heeft gebracht waarin hij het onderhavige delict heeft gepleegd en dat verdachte derhalve als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. In zijn rapport d.d. 15 augustus 2002 komt drs. F. van Nunen, klinisch-psycholoog, tot de volgende conclusie: Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke kenmerken in combinatie met narcistische en theatrale tendensen. Deze persoonlijkheidsstoornis heeft de gedragskeuzes c.q. gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Verdachte had de bewuste nacht een grote hoeveelheid drank gedronken, mede waardoor de controle bij verdachte verdween en verdachte in een toestand van verlaagd bewustzijn belandde en tot het aan hem ten laste gelegde kwam, waardoor hij als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden. Dr. J.L.M.G. Butenaerts, psychiater, komt in zijn rapport d.d. 7 augustus 2002 tot de volgende conclusie: Verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke kenmerken. Hiervan was sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Ten tijde van het plegen van het delict was er een ernstige alcoholintoxicatie, waardoor de remmingen bij verdachte verdwenen waren en hij tot het delict kwam. Verdachte wordt beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank stelt voorop dat indien iemand onder invloed van middelen een delict begaat, het onder invloed zijn niet vrijpleit van schuld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de alcoholintoxicatie van verdachte ten tijde van het delict op zichzelf niet kan leiden tot de conclusie dat het delict verdachte niet of verminderd kan worden toegerekend. De rechtbank concludeert anderzijds op basis van voornoemde rapporten dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict lijdende was aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank is van oordeel dat deze onderliggende problematiek heeft geleid tot het plegen van het onderhavige specifieke delict, waarbij het drinken van een forse hoeveelheid alcohol een luxerende factor is geweest. De onderliggende problematiek maakt derhalve dat verdachte moet worden beschouwd als verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het hierboven bewezenverklaarde feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. 11. De straffen en/of maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen. Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straf en maatregelen behoren te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen. De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 5 september 2002 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 5 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de verdachte toch verminderd toerekeningvatbaar is, dan vordert de officier van justitie dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De verdachte en de raadsvrouw hebben ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de op te leggen gevangenisstraf aanzienlijk dient te worden gematigd en dat een deel van die straf in voorwaardelijk vorm opgelegd dient te worden. De raadsvrouw heeft een gevangenisstraf voorgesteld van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving. De rechtbank heeft in het bijzonder laten meewegen dat verdachte de woning van het slachtoffer [naam slachtoffer] is binnengedrongen, het slachtoffer meermalen heeft geslagen, geweld heeft gebruikt jegens een kind van die [naam slachtoffer] en het slachtoffer [naam slachtoffer] ten overstaan van haar twee kinderen -die ten tijde van het delict 5 en 9 jaar oud waren- heeft verkracht. Dit is een ernstig misdrijf en verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer [naam slachtoffer]. Verdachte heeft het slachtoffer [naam slachtoffer] en haar kinderen onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen naar alle waarschijnlijkheid nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen verdachte hen heeft aangedaan, temeer daar het ten laste gelegde heeft plaats gevonden in het huis van het slachtoffer [naam slachtoffer] en haar kinderen; een plek waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen en waar zij voortdurend met het gebeuren geconfronteerd zullen worden. Voorts houdt de rechtbank rekening met het gewelddadig karakter van het bewezenverklaarde feit en de maatschappelijke verontrusting die mede daarvan het gevolg is. De rechtbank heeft anderzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting en zoals die zijn vermeld in de over verdachte uitgebrachte rapporten, te weten: - een rapport d.d. 15 augustus 2002 van drs. F. van Nunen, klinisch-psycholoog; - een rapport d.d. 7 augustus 2002 van dr. J.L.M.G. Butenaerts, psychiater, - een voorlichtingsrapport d.d. 14 maart 2002 van de Reclassering Nederland, Unit Roermond, opgemaakt door de heer G.L.T. Vullings, en de in deze rapporten vermelde adviezen. Alhoewel de rechtbank in verband met de ernst van het feit een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming voor een langere periode met zich meebrengt passend acht, vindt de rechtbank, gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de blijkens de voornoemde rapportages bestaande noodzaak van een behandeling van verdachte, termen aanwezig om aan hem een lagere gevangenisstraf, te weten voor de duur van drie jaren, op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf. Terbeschikkingstelling. Ter beoordeling van de strafbaarheid van verdachte zijn rapportages opgemaakt door: 1. drs. F. van Nunen, klinisch-psycholoog, d.d. 15 augustus 2002 en 2. dr. J.L.M.G. Butenaerts, psychiater, d.d. 7 augustus 2002. Het rapport van drs. Van Nunen houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: V. Klinisch psychologisch onderzoek. a. klinisch psychologische indrukken en bevindingen. (...) Het is een afhankelijke en aangepaste man, die weinig voor zichzelf zal opkomen en de behoeften van een ander boven de eigen zal laten prevaleren. Er is sprake van weinig zelfinzicht, hij heeft de neiging om negatieve zaken met name als die zouden kunnen gaan over zijn relatie met zijn vrouw af te weren. Er is ontkenning. Met betrekking tot het aan hem ten laste gelegde is er sprake van een zekere mate van afstandelijkheid zoals die ook aanwezig is in het feit, dat hij zich niets meer van het gebeuren kan herinneren. Door verdringing is er afstand. Niettemin blijft dat hij zich ten aanzien het ten laste gelegde toch wat laconiek opstelt. (...) VI. Forensisch psychologische beschouwing. Betrokkene is een man met twee kanten, welke zich moeilijk met elkaar verhouden, enerzijds is betrokkene een goed aangepaste, ijverige en soms wat dociele man, die weinig voor zichzelf zal opkomen en geneigd is aan de behoeften van een ander (vrouw, kinderen) voorrang te geven. Het is een gemoedelijke man, die altijd zal proberen om moeilijkheden en problemen glad te strijken, ruzie/conflict te vermijden en bij wie grote kans aanwezig is dat hij over zich heen zal laten lopen. Iemand, die zichzelf kan opofferen. Op de achtergrond met veel behoefte aan warmte en wat angstig om in de steek gelaten te worden. De kans is groot dat hierbij de vroege jeugd mee speelt in die zin dat betrokkene (onbewust) angstig is alleen gelaten te worden en erg zijn best zal doen zich zo op te stellen dat dit niet gebeurt. Dan is er de andere kant, die betrokkene geneigd is te ontkennen, te verdringen en waar sprake is van een kinderlijke, onrijpe, op zichzelf - en op kicks gerichte, behoeftige man, aan wie het ontbreekt aan frustratietolerantie. Iemand die over weinig controle beschikt en over grenzen heen kan gaan. Als aan één van de beide genoemde kanten teveel wordt voldaan komt de ander onder spanning te staan en dat is ook zo het geval sinds hij met zijn huidige vrouw is getrouwd. Het rapport van dr. Butenaerts houdt onder meer in, zakelijk weergegeven: Met betrekking tot risicotaxatie kan het gevaar voor recidief als niet zo hoog ingeschat worden. Er is wel een gevaar voor recidief in die zin dat betrokkene zich blijkbaar te weinig bewust is van impulsen die zijn gedrag in een toestand van alcoholintoxicatie kunnen bepalen. Gunstige factoren met betrekking tot gevaar voor recidief zijn de afwezigheid van criminele en seksueel delinquente antecedenten, en het feit dat niet de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis wordt gesteld. Ook zal betrokkene bereid zijn het gebruik van alcohol te vermijden en zal hij hierin door de echtgenote gesteund worden. Het delict was echter dermate ernstig dat een behandeling dwingend geadviseerd wordt. (...) Om de kans op herhaling in de toekomst te voorkomen of te beperken wordt behandeling geadviseerd. In zulke behandeling kan eraan gewerkt worden dat betrokkene zich beter bewust kan worden van impulsen welke zijn gedrag in een toestand van alcoholintoxicatie kunnen bepalen. Vermeerdering van zelfinzicht. Ook kan gewerkt worden aan betere hantering van zulke impulsen, doorbreken van schijnaanpassing, vergroting van assertiviteit, acceptatie en betere integratie van de ontkende kant van zijn persoonlijkheid. Om zijn draagkracht te vergroten is ook begeleiding van betrokkene en zijn gezin in de ontstane uiterst moeilijke sociale situatie aangewezen. Zulke behandeling zou aanvankelijk dagklinisch kunnen geschieden, later eventueel ambulant. De behandeling, onder controle van de Reclassering, kan geschieden in de FPK van De Grote Beek te Eindhoven of een daarmee te vergelijken gespecialiseerde instelling, waarbij intakeprocedure e.d. door de Reclassering uitgewerkt kunnen worden. Als juridisch kader zou in verband met de ernst van het delict gedacht kunnen worden aan een terbeschikkingstelling met voorwaarde. Gezien het betrekkelijk geringe recidivegevaar wordt echter een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf geadviseerd. Beide rapporteurs komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, dat die gebrekkige ontwikkeling verdachtes gedragskeuzes en gedragingen tijdens het ten laste gelegde heeft bepaald en dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Dr. Butenaerts heeft in aanvulling op zijn rapportage ter terechtzitting van 5 september 2002 verklaard, dat verdachte niet de volledige verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan. Zijn gewetensfunctie is onvolwassen en nog niet gerijpt, zelfs onvolgroeid. Gevraagd naar de aanleiding voor het handelen van verdachte verklaarde dr. Butenaerts nog ter terechtzitting dat verdachte erg boos was op het slachtoffer, omdat deze hem niet wilde vertellen wie hem bij de gemeente had aangegeven en dat die boosheid heeft geleid tot een geweldsuitbarsting en zich heeft geuit in een seksueel delict. De verkrachting en het daarbij gebruikte geweld wijzen voorts op een vorm van bestraffing. Bovendien verklaarde dr. Butenaerts: "Betrokkene overziet mijns inziens niet wat de behandeling inhoudt. Betrokkene is geneigd zich snel aan zijn omgeving aan te passen. Hij geeft sociaal wenselijke antwoorden. Ik heb bij betrokkene weinig intrinsieke motivatie gemerkt." De rechtbank overweegt naar aanleiding van de rapportages en de verklaring van dr. Butenaerts ter terechtzitting afgelegd als volgt. Beide rapporteurs schatten het recidivegevaar niet hoog in. Er bestaat wel een gevaar voor herhaling -in die zin dat verdachte zich te weinig bewust is van de impulsen die zijn gedrag in een toestand van alcoholintoxicatie kunnen bepalen- maar dat gevaar zal zich volgens dr. Butenaerts niet verwezenlijken omdat een aantal beschermende factoren hem daarvan zullen weerhouden. Dr. Butenaerts noemt daarbij naast het feit dat hij niet eerder tot dit soort strafbare feiten is gekomen, het gezin, de belofte van verdachte dat hij niet meer zal drinken alsmede de omstandigheid dat verdachte zich zal moeten laten behandelen. De rechtbank is van mening dat aan het gezin van verdachte geen of in ieder geval onvoldoende beschermende werking kan worden toegekend. Uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van dr. Butenaerts is immers naar voren gekomen dat door het gepleegde delict de belasting van het gezin op verdachte alleen maar groter is geworden en dat het gezin zich thans in een uiterst moeilijke sociale situatie bevindt. Bovendien blijkt uit de rapportage van drs. Van Nunen, dat de druk die verdachte van het gezin ervaart van wezenlijke invloed is geweest op de geestestoestand van verdachte, ten tijde van het delict. De rechtbank is voorts van oordeel dat de enkele belofte van verdachte dat hij niet meer zal drinken, gelet op de ernst van het gepleegde delict, een onvoldoende waarborg vormt. Bovendien constateert de rechtbank, met de psychiater, dat de motivatie van verdachte om zich te laten behandelen niet erg sterk is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van mening dat de conclusies van dr. Butenaerts en van drs. Van Nunen dat de kans op herhaling als laag moet worden ingeschat, onvoldoende zijn onderbouwd en dat de rapporteurs ten aanzien daarvan onvoldoende concludente conclusies trekken. De rechtbank zal de door de deskundigen getrokken conclusie, dat verdachte ten tijde van het gepleegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt, overnemen. De rechtbank constateert dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond en nog steeds bestaat. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en dat een gevaar oplevert voor of een krenking is van de lichamelijke integriteit van een of meer personen. 11.3 Hervatting onderzoek ter terechtzitting . De rechtbank heeft bij genoemd tussenvonnis van 19 september 2002 het onderzoek ter terechtzitting heropend teneinde zich door de Reclassering Nederland nader te laten informeren over de voorwaarden welke aan een terbeschikkingstelling dienen te worden gesteld. Ter terechtzitting van 12 december 2002 is het onderzoek ter terechtzitting vervolgens hervat. De rechtbank acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden dat verdachte de maatregel van ter beschikkingstelling zal worden opgelegd. De rechtbank zal geen verpleging van overheidswege bevelen, nu verdachte zich bereid heeft verklaard de hem voorgehouden voorwaarden na te leven en daardoor de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kan worden gediend. 11.4 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer], wonende [adres], een vordering benadeelde partij heeft ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade. [slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van EUR€ 268,85 en de immateriële schade op een bedrag van €EUR 3000,00 gesteld, en wil die schades vergoed krijgen. Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, die door verdachte niet is weersproken, voor toewijzing vatbaar, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op een totaalbedrag van €EUR 3268,85. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij, overeenkomstig het hiervoren overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt. De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR€ 3268,85, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 65 dagen, te betalen ten behoeve van [slachtoffer], wonende [adres], zoals hierna in het dictum genoemd. 12. Toepasselijke wetsartikelen. Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 38, 38a, 57, 242. BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 3 jaren; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en stelt als voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde dat hij: 1. aansluitend aan zijn detentie zal deelnemen aan het vierdaagse dagprogramma voor seksueel delinquenten in het Forensisch Psychiatrisch Centrum "de Grote Beek" te Eindhoven voor de duur van een half jaar of zoveel korter dan wel langer als de behandelaars aldaar noodzakelijk achten; 2. zich aansluitend daaraan ambulant zal laten behandelen, voor zolang als de behandelaars aldaar dat noodzakelijk achten; 3. zich zal houden aan de aanwijzingen van diens behandelaars; 4. zich zal onthouden van het gebruik van alcohol houdende dranken; 5. zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, waarbij de rechtbank zich kan voorstellen dat dit mede kan inhouden, dat verdachte zich zal onthouden van ieder contact met mevr. [slachtoffer] en haar gezinsleden; 6. zich niet schuldig zal maken aan enig strafbaar feit. De rechtbank verstrekt aan de Stichting Reclassering Nederland opdracht om aan de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden. De rechtbank wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van EUR € 3268,85; veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres], te betalen een bedrag van €EUR 3268,85; legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van EUR€ 3268,85 subsidiair 65 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer], wonende [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft; bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR€ 3268,85 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen); veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil; Vonnis gewezen door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, A.K. Kleine en K. van der Meijde, van wie mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 23 december 2002.