Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF7160

Datum uitspraak2003-03-28
Datum gepubliceerd2003-04-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001712.02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overtreding Arbeidstijdenbesluit


Uitspraak

parketnummer : 20.001712.02 uitspraakdatum : 28 maart 2003 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH economische kamer A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 november 2001 in de strafzaak onder parketnummer 01/070275-01 en 01/070944-01 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres]. Het hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als niet te zijn gericht tegen de beslissing van de eerste rechter ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn strafvervolging van de onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten voor zover die feiten niet eerder als ad informandum gevoegde feiten zijn genoemd op de dagvaarding met parketnummer 01/070275-01. Het hof verstaat vorenbedoelde beslissing van de eerste rechter aldus, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging ten aanzien van de onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, voor zover die feiten betrekking hebben op werknemers die niet eerder zijn genoemd in de ad informandum gevoegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 01/070275-01. Dit betreft alleen de werknemers [werknemer 1] (2 x), [werknemer 2] (2 x), [werknemer 3] (1 x), [werknemer 4] (1 x) en [werknemer 5] (1 x) in het onder parketnummer 01/070944-01 onder 2 ten laste gelegde. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen. De tenlastelegging Aan de verdachte is -voor zover thans nog aan de orde- ten laste gelegd, dat: Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01/070275-01: 1. [werkgeefster] in of omstreeks de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, in ieder geval in Nederland, als werkgever de arbeid niet zodanig heeft georganiseerd dat de werknemer genaamd [werknemer 6] op 26 juli 1999 een rusttijd had overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die werknemer die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, in de periode van 24 uur, aanvangende op 26 juli 1999 te 10.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die werknemer ongeveer 1 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uren, hebbende hij, verdachte, tot dit feit opdracht gegeven, althans feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging; (artikel 2.5:1 lid 4 Arbeidstijdenbesluit vervoer) 2. [werkgeefster] in of omstreeks de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, in ieder geval in Nederland, als werkgever de arbeid niet zodanig heeft georganiseerd dat de werknemer genaamd [werknemer 7] op 25 juli 1999 een rusttijd had overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die werknemer die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, in de periode van 24 uur, aanvangende op 24 juli 1999 te 18.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die werknemer ongeveer 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uren, hebbende hij, verdachte, tot dit feit opdracht gegeven, althans feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging; (artikel 2.5:1 lid 4 Arbeidstijdenbesluit vervoer) 3. [werkgeefster] in of omstreeks de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, in ieder geval in Nederland, als werkgever de arbeid niet zodanig heeft georganiseerd dat de werknemer genaamd [werknemer 8] op 4 juli 1999 en/of 5 juli 1999 een rusttijd had overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die werknemer die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, in de periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 19.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die werknemer ongeveer 3 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uren, hebbende hij, verdachte, tot dit feit opdracht gegeven, althans feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging; (artikel 2.5:1 lid 4 Arbeidstijdenbesluit vervoer) 4. [werkgeefster] in of omstreeks de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, in ieder geval in Nederland, als werkgever de arbeid niet zodanig heeft georganiseerd dat de werknemer genaamd [werknemer 9] op 24 juli 1999 een rusttijd had overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die werknemer die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, in de periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 07.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die werknemer ongeveer 4 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uren, hebbende hij, verdachte, tot dit feit opdracht gegeven, althans feitelijk leiding geven aan voormelde verboden gedraging; (artikel 2.5:1 lid 4 Arbeidstijdenbesluit vervoer) 5. zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, althans in Nederland, als werkgever (telkens) in of op een controlemiddel, te weten een registratieblad gedateerd 24 juli 1999, onjuiste gegevens en/of onjuiste aantekeningen heeft doen stellen en/of heeft toegelaten dat in of op een controlemiddel, te weten een registratieblad gedateerd 24 juli 1999, onjuiste gegevens en/of onjuiste aantekeningen gesteld werden, immers, heeft zij, verdachte, door de werknemer(s) [werknemer 10] en/of [werknemer 11], op bovengenoemd registratieblad, bij het gebruik van dat registratieblad, een onjuiste naam ([naam 1]), laten stellen en/of toegelaten dat door de werknemer(s) [werknemer 10] en/of [werknemer 11], op bovengenoemd registratieblad, bij het gebruik van dat registratieblad, een onjuiste naam ([naam 1]) werd gesteld, hebbende hij, verdachte, opdracht gegeven tot dit feit, althans feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging; (artikel 2.4:4 lid 1 onder a Arbeidstijdenbesluit vervoer) 6. in of omstreeks de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel een of meer bestuurder(s) van (een) bus(sen), te weten [werknemer 12] en/of [werknemer 13] en/of [werknemer 14] en/of [werknemer 15], die geboren zijn na 30 juni 1955, niet een door de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid erkend getuigschrift van vakbekwaamheid, of een gewaarmerkt afschrift daarvan, bij zich had(den) waaruit bleek dat genoemde [werknemer 12] en/of [werknemer 13] en/of [werknemer 14] en/of [werknemer 15], met goed gevolg een opleiding voor bestuurder van een autobus had(den) gevolgd, hebbende [werkgeefster] alstoen aldaar als werkgever niet op het bezit van genoemd(e) getuigschrift(en) of (het) gewaarmerkte afschrift(en) daarvan toegezien, aan welk(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven, althans feitelijk leiding heeft gegeven; (artikel 2.7:2 lid 2 juncto lid 1 Arbeidstijdenbesluit vervoer) Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01/070944-01: 1. [werkgeefster] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, in ieder geval in Nederland, als werkgever de arbeid (telkens) niet zodanig heeft georganiseerd dat een of meer van de hierna te noemen werknemer(s) een rusttijd had(den) overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had(den) een of meer van de hierna te noemen werknemer(s) die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte(n) met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, immers - had werknemer [werknemer 16] in een periode van 24 uur, aanvangende op 16 juli 1999 te 08.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 16] in een periode van 24 uur, aanvangende op 30 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 17] in een periode van 24 uur, aanvangende op 16 juli 1999 te 02.20 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 18] in een periode van 24 uur, aanvangende op 15 juli 1999 te 18.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 40 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 19] in een periode van 24 uur, aanvangende op 11 juli 1999 te 18.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 19] in een periode van 24 uur, aanvangende op 22 juli 1999 te 04.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 20] in een periode van 24 uur, aanvangende op 11 juli 1999 te 23.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 25 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 21] in een periode van 24 uur, aanvangende op 16 juli 1999 te 04.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 21] in een periode van 24 uur, aanvangende op 23 juli 1999 te 05.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 22] in een periode van 24 uur, aanvangende op 4 juli 1999 te 07.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 22] in een periode van 24 uur, aanvangende op 15 juli 1999 te 09.35 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 22] in een periode van 24 uur, aanvangende op 22 juli 1999 te 09.35 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 23] in een periode van 24 uur, aanvangende op 22 juli 1999 te 22.40 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 23] in een periode van 24 uur, aanvangende op 30 juli 1999 te 05.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 13] in een periode van 24 uur, aanvangende op 13 juli 1999 te 18.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 11] in een periode van 24 uur, aanvangende op 6 juli 1999 te 17.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 24] in een periode van 24 uur, aanvangende op 4 juli 1999 te 13.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 25] in een periode van 24 uur, aanvangende op 5 juli 1999 te 06.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 26] in een periode van 24 uur, aanvangende op 9 juli 1999 te 05.25 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 27] in een periode van 24 uur, aanvangende op 14 juli 1999 te 02.20 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 27] in een periode van 24 uur, aanvangende op 29 juli 1999 te 12.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 28] in een periode van 24 uur, aanvangende op 9 juli 1999 te 09.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 28] in een periode van 24 uur, aanvangende op 19 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 29] in een periode van 24 uur, aanvangende op 9 juli 1999 te 05.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 30] in een periode van 24 uur, aanvangende op 12 juli 1999 te 03.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 35 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 30] in een periode van 24 uur, aanvangende op 18 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 30] in een periode van 24 uur, aanvangende op 24 juli 1999 te 18.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 31] in een periode van 24 uur, aanvangende op 9 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 32] in een periode van 24 uur, aanvangende op 23 juli 1999 te 07.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 33] in een periode van 24 uur, aanvangende op 15 juli 1999 te 18.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 33] in een periode van 24 uur, aanvangende op 30 juli 1999 te 06.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 34] in een periode van 24 uur, aanvangende op 2 juli 1999 te 05.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 24 uur, aanvangende op 6 juli 1999 te 17.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 35] in een periode van 24 uur, aanvangende op 25 juli 1999 te 07.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 36] in een periode van 24 uur, aanvangende op 26 juli 1999 te 08.40 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 37] in een periode van 24 uur, aanvangende op 13 juli 1999 te 17.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur, hebbende hij, verdachte, tot dit/deze feit(en) opdracht gegeven, althans feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging(en); (artikel 2.5:1 lid 4 Arbeidstijdenbesluit vervoer) 2. [werkgeefster] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, in ieder geval in Nederland, als werkgever de arbeid (telkens) niet zodanig heeft georganiseerd dat een of meer van de hierna te noemen werknemer(s) een rusttijd had(den) overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had(den) een of meer van de hierna te noemen werknemer(s) die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte(n) met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, immers - had werknemer [werknemer 16] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 17.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 16] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 17 juli 1999 te 23.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 38] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 39] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 39] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 10.25 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 39] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 09.35 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 40] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 13 juli 1999 te 17.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 40] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 40] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 40] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 21.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 10.25 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 09.35 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 19.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 6 juli 1999 te 18.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 9 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 10 juli 1999 te 18.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 35 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 11.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 7 uur en 35 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 17 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 07.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 17.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 08.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 35 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 19.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 07.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 41] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 31 juli 1999 te 18.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 18] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 42] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 5 juli 1999 te 09.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 42] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 10.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 42] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 13 juli 1999 te 17.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 42] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 09.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 19] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 43] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 11.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 44] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 08.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 45] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 2 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 45] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 18.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 7 uur en 25 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 45] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 5 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 45] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 45] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 14.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 45] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 45] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 31 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 46] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 5 juli 1999 te 09.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 46] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 10.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 46] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 13 juli 1999 te 17.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 46] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 09.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 12] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 11.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 12] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 17.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 12] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 07.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 12] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 13.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 12] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 11] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 11] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 13 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 7 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 11] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 40 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 11] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 12.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 11] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 12.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 24] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 19.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 6 juli 1999 te 18.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 9 juli 1999 te 11.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 10 juli 1999 te 18.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 25 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 11.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 7 uur en 35 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 17 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 17.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 08.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 35 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 19.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 07.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 9] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 31 juli 1999 te 18.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 47] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 2 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 47] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 18.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 7 uur en 25 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 47] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 5 juli 1999 te 08.40 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 48] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 19.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 48] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 49] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 9 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 49] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 49] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 09.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 5 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd- had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 16.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 17.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 51] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 28] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 2 juli 1999 te 07.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 52] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 11.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 52] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 09.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 52] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 40 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 30] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 4 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 14] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 17.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 14] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 09.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 14] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 17 juli 1999 te 17.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 31] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 19.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 31] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 10 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 31] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 31] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 11.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 31] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 31 juli 1999 te 19.10 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 53] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 9 juli 1999 te 10.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 35 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 53] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 10 juli 1999 te 23.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 54] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 9 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 54] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 11.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 55] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 09.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 55] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 7 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 56] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 09.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 56] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 7 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 56] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 09.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 57] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 11.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 57] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 17.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 57] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 07.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 57] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 13.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 57] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 58] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 4 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 15] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 11.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 13 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 7 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 40 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 12.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 12.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode vanuur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 59] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 09.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 59] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 59] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 09.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 59] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 09.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 59] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 09.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 59] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 40 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 60] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 09.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 60] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 17 juli 1999 te 17.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 61] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 61] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 31 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 36] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 19.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 36] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 10 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 36] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 36] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 36] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 14.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 36] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd- had werknemer [werknemer 36] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 11.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 36] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 31 juli 1999 te 19.10 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 62] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 5 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 19 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 16.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 17.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 64] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 5 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 64] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 9 juli 1999 te 10.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 35 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 64] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 10 juli 1999 te 23.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 64] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 09.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 64] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 17 juli 1999 te 23.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 8 uur, hebbende hij, verdachte, tot dit/deze feit(en) opdracht gegeven, althans feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging(en); (artikel 2.5:1 lid 4 Arbeidstijdenbesluit vervoer) 3. [werkgeefster] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, althans in Nederland, als werkgever (telkens) in of op een of meer hieronder nader aangeduid(e) controlemiddel(en), onjuiste gegevens en/of onjuiste aantekeningen heeft doen stellen en/of heeft toegelaten dat zij daarin of daarop gesteld werden, immers heeft [werkgeefster], - door werknemer [werknemer 42] en/of [werknemer 46] op een registratieblad gedateerd 31 juli 1999, bij het gebruik van dit registratieblad, een onjuiste naam ([naam 2]) doen stellen en/of toegelaten dat een onjuiste naam in of op bovengenoemd registratieblad werd gesteld en/of - door werknemer [werknemer 45] en/of [werknemer 47] op een registratieblad gedateerd 24 juli 1999, bij het gebruik van dit registratieblad, een onjuiste naam ([naam 2]) doen en/of toegelaten dat een onjuiste naam in of op bovengenoemd registratieblad werd gesteld, hebbende hij, verdachte, tot dit/deze feit(en) opdracht gegeven, althans feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging(en); (artikel 2.4:4 lid 1 onder a Arbeidstijdenbesluit vervoer). Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging 1a. Op de dagvaarding met parketnummer 01/070944-01 zijn onder 1 van de werknemer [werknemer 28] en onder 2 van de werknemers [werknemer 39], [werknemer 41], [werknemer 41], [werknemer 42], [werknemer 45], [werknemer 46], [werknemer 11], [werknemer 9], [werknemer 47], [werknemer 49], [werknemer 31] en [werknemer 36] meer feiten ten laste gelegd dan eerder ad informandum waren gevoegd op de dagvaarding met parketnummer 01/070275-01. Het hof kan niet vaststellen welke van deze ten laste gelegde feiten eerder ad informandum waren gevoegd op voormelde dagvaarding. 1b. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Alle op de dagvaarding met parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn volgens de tenlastelegging begaan in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999. Op grond van artikel 71, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht vangt de termijn van verjaring aan -uitzonderingen daargelaten- op de dag na die waarop het feit is gepleegd, in het onderhavige geval derhalve op 2 juli 1999. De genoemde ten laste gelegde feiten zijn telkens als overtreding voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 2.5:1 (oud), vierde lid van het Arbeidstijdenbesluit vervoer juncto artikel 8:1 (oud), eerste lid van dat besluit juncto artikel 5:12, eerste lid, aanhef en onder a van de Arbeidstijdenwet juncto artikel 1 (oud), aanhef en onder 4 van de Wet op de economische delicten junctis de artikelen 2, vierde lid en 6, eerste lid, aanhef en onder 4 van die wet juncto artikel 51, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Ingevolge artikel 70, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering in twee jaren voor alle overtredingen. Elke daad van vervolging, waaronder het uitbrengen van een dagvaarding met daarop ad informandum gevoegde feiten, stuit evenwel krachtens artikel 72, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht de verjaring, mits die daad de vervolgde bekend of hem betekend zij. Aangezien het hof ten aanzien van de hiervoor genoemde werknemers in de onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet kan vaststellen welke feiten eerder ad informandum waren gevoegd op de dagvaarding met parketnummer 01/070275-01, kan het hof evenmin vaststellen ten aanzien van welke feiten de verjaring is gestuit door het uitbrengen van de laatstgenoemde dagvaarding. Gelet op het vorenstaande moet het Openbaar Ministerie mitsdien niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn strafvervolging ten aanzien van de onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 ten laste gelegde feiten, voor zover die feiten betrekking hebben op werknemer [werknemer 28] (2 x) en ten aanzien van de onder parketnummer 01/070944-01 onder 2 ten laste gelegde feiten, voor zover die feiten betrekking hebben op de werknemers [werknemer 39] (3 x), [werknemer 41] (3 x), [werknemer 41] (14 x), [werknemer 42] (4 x), [werknemer 45] (7 x), [werknemer 46] (4 x), [werknemer 11] (5 x), [werknemer 9] (13 x), [werknemer 47] (3 x), [werknemer 49] (3 x), [werknemer 31] (5 x) en [werknemer 36] (7 x). 2a. De raadsman heeft op de gronden als nader verwoord in zijn ter terechtzitting van dit hof van 14 maart 2003 overgelegde pleitnotities betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging. Hij heeft daartoe -kort samengevat- het navolgende aangevoerd. 1. De redelijke termijn is geschonden. De medeverdachte [werknemer 23] is op 18 oktober 1999 in kennis gesteld van de waargenomen overtredingen van [werkgeefster]. Meer dan twee jaar daarna, bij vonnis van 16 november 2001, is verdachte hiervoor door de economische politierechter veroordeeld. De eerste terechtzitting is hoger beroep heeft eerst op 16 januari 2003 plaatsgevonden. 2. Er is sprake van een strafvervolging in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Er is inmiddels bijna vier jaar verstreken en nog steeds is niet duidelijk of de tijd gemoeid met het woon- en werkverkeer bij de bepaling van de rij- en rusttijden moet worden meegenomen 2b Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende. Ad 1. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Dit recht strekt ertoe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf de datum van verzending van de dagvaarding in eerste aanleg, te weten 23 april 2001. Naar ’s hofs oordeel is het procesverloop, mede gelet op de complexiteit van de onderhavige zaak, noch in zijn geheel, noch in zijn afzonderlijke onderdelen, als onredelijk lang aan te merken. Van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is derhalve geen sprake. Ad 2. Verbalisant Kusters heeft ter terechtzitting van dit hof op 16 januari 2003 verklaard -welke verklaring met instemming van het hof, de advocaat-generaal en de raadsman wordt aangemerkt als te zijn afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 14 maart 2003- dat hij, als de betrokken inspecteur van de -toen nog geheten- Rijksverkeersinspectie telkenmale tegen de bestuurders van [werkgeefster 2] heeft gezegd dat bij de bepaling van de rij- en rusttijden de tijd gemoeid met het woon- en werkverkeer moet worden meegenomen. Weliswaar had verbalisant Kusters zelf zijn bedenkingen over de juistheid van dit standpunt, maar hij heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat hij zijn bedenkingen nooit tijdens gesprekken met de betrokken personen van [werkgeefster 2] heeft geüit. Voor zover de raadsman doelt op het verschil van mening tussen de deskundigen Smit en Drijer voornoemd faalt het verweer eveneens, aangezien dit verschil van mening zich pas voor verdachte heeft geopenbaard nadat de bewezen verklaarde feiten reeds waren voltooid. Vrijspraak Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 01/070944-01 onder 3 ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opdracht heeft gegeven tot, dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan één of meer van de aldaar bedoelde gedragingen. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 01/070275-01 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 en het onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01/070275-01: 1. [werkgeefster] in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel als werkgever de arbeid niet zodanig heeft georganiseerd dat de werknemer genaamd [werknemer 6] op 26 juli 1999 een rusttijd had overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die werknemer die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, in de periode van 24 uur, aanvangende op 26 juli 1999 te 10.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die werknemer ongeveer 1 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uren, hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging; 2. [werkgeefster] in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, als werkgever de arbeid niet zodanig heeft georganiseerd dat de werknemer genaamd [werknemer 7] op 25 juli 1999 een rusttijd had overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die werknemer die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, in de periode van 24 uur, aanvangende op 24 juli 1999 te 18.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die werknemer ongeveer 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uren, hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging; 3. [werkgeefster] in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, als werkgever de arbeid niet zodanig heeft georganiseerd dat de werknemer genaamd [werknemer 8] op 4 juli 1999 en/of 5 juli 1999 een rusttijd had overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die werknemer die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, in de periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 19.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die werknemer ongeveer 3 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uren, hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging; 4. [werkgeefster] in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, als werkgever de arbeid niet zodanig heeft georganiseerd dat de werknemer genaamd [werknemer 9] op 24 juli 1999 een rusttijd had overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers had die werknemer die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtte met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, in de periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 07.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, doch bedroeg de langste achtereenvolgende rusttijd van die werknemer ongeveer 4 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uren, hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding geven aan voormelde verboden gedraging; 5. zij op een tijdstip in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel, als werkgever heeft toegelaten dat op een controlemiddel, te weten een registratieblad gedateerd 24 juli 1999, onjuiste gegevens gesteld werden, immers, heeft zij, toegelaten dat door de werknemers [werknemer 10] en [werknemer 11], op bovengenoemd registratieblad, bij het gebruik van dat registratieblad, een onjuiste naam ([naam 1]) werd gesteld, hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedraging; 6. in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel bestuurders van bussen, te weten [werknemer 12] en [werknemer 13] en [werknemer 14] en [werknemer 15], die geboren zijn na 30 juni 1955, niet een door de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid erkend getuigschrift van vakbekwaamheid, of een gewaarmerkt afschrift daarvan, bij zich hadden waaruit bleek dat genoemde [werknemer 12] en [werknemer 13] en [werknemer 14] en [werknemer 15], met goed gevolg een opleiding voor bestuurder van een autobus hadden gevolgd, hebbende zij, verdachte, alstoen aldaar als werkgever niet op het bezit van genoemde getuigschriften of gewaarmerkte afschriften daarvan toegezien, aan welke feiten hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven; Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01/070944-01: 1. [werkgeefster] op tijdstippen in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel als werkgever de arbeid telkens niet zodanig heeft georganiseerd dat de hierna te noemen werknemers een rusttijd hadden overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers hadden de hierna te noemen werknemers die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtten met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 1 van voornoemde Verordening genoten, immers - had werknemer [werknemer 16] in een periode van 24 uur, aanvangende op 16 juli 1999 te 08.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 16] in een periode van 24 uur, aanvangende op 30 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 17] in een periode van 24 uur, aanvangende op 16 juli 1999 te 02.20 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 18] in een periode van 24 uur, aanvangende op 15 juli 1999 te 18.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 40 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 19] in een periode van 24 uur, aanvangende op 11 juli 1999 te 18.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 19] in een periode van 24 uur, aanvangende op 22 juli 1999 te 04.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 20] in een periode van 24 uur, aanvangende op 11 juli 1999 te 23.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 25 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 21] in een periode van 24 uur, aanvangende op 16 juli 1999 te 04.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 21] in een periode van 24 uur, aanvangende op 23 juli 1999 te 05.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 22] in een periode van 24 uur, aanvangende op 4 juli 1999 te 07.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 22] in een periode van 24 uur, aanvangende op 15 juli 1999 te 09.35 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 22] in een periode van 24 uur, aanvangende op 22 juli 1999 te 09.35 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 23] in een periode van 24 uur, aanvangende op 22 juli 1999 te 22.40 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 23] in een periode van 24 uur, aanvangende op 30 juli 1999 te 05.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 11] in een periode van 24 uur, aanvangende op 6 juli 1999 te 17.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 25] in een periode van 24 uur, aanvangende op 5 juli 1999 te 06.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 26] in een periode van 24 uur, aanvangende op 9 juli 1999 te 05.25 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 27] in een periode van 24 uur, aanvangende op 14 juli 1999 te 02.20 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 27] in een periode van 24 uur, aanvangende op 29 juli 1999 te 12.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 29] in een periode van 24 uur, aanvangende op 9 juli 1999 te 05.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 30] in een periode van 24 uur, aanvangende op 18 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 30] in een periode van 24 uur, aanvangende op 24 juli 1999 te 18.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 31] in een periode van 24 uur, aanvangende op 9 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 50 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 32] in een periode van 24 uur, aanvangende op 23 juli 1999 te 07.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 33] in een periode van 24 uur, aanvangende op 15 juli 1999 te 18.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 34] in een periode van 24 uur, aanvangende op 2 juli 1999 te 05.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 24 uur, aanvangende op 6 juli 1999 te 17.50 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 35] in een periode van 24 uur, aanvangende op 25 juli 1999 te 07.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 55 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 36] in een periode van 24 uur, aanvangende op 26 juli 1999 te 08.40 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 9 uur en/of - had werknemer [werknemer 37] in een periode van 24 uur, aanvangende op 13 juli 1999 te 17.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 9 uur, hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedragingen; 2. [werkgeefster] op tijdstippen in de periode van 1 juli 1999 tot en met 31 juli 1999 te Boxtel als werkgever de arbeid telkens niet zodanig heeft georganiseerd dat de hierna te noemen werknemers een rusttijd hadden overeenkomstig artikel 8 van de Verordening (EEG) nr. 3820/85, immers hadden de hierna te noemen werknemers die als bestuurder buitenlands vervoer verrichtten met een voertuig waarop voornoemde Verordening van toepassing was, geen dagelijkse rusttijd als bedoeld in artikel 8 lid 2 van voornoemde Verordening genoten, immers - had werknemer [werknemer 16] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 17.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 40] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 13 juli 1999 te 17.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 40] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 40] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 40] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 21.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 18] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 43] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 11.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 12] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 17.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 12] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 07.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 12] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 13.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 12] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 24] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 48] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 19.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 48] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 16.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 50] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 17.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 51] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 10.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 28] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 2 juli 1999 te 07.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 20 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 52] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 11.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 30] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 4 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 14] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 3 juli 1999 te 17.45 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 14] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 09.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 14] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 17 juli 1999 te 17.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 53] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 10 juli 1999 te 23.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 54] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 11.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 57] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 07.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 2 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 57] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 1 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 58] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 4 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 10 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 15] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 11.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 12 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 13 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 7 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 40 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 23 juli 1999 te 12.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 10] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 12.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 59] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 26 juli 1999 te 09.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 15 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 59] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 40 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 60] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 16 juli 1999 te 09.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 60] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 17 juli 1999 te 17.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 61] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 30 juli 1999 te 08.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 61] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 31 juli 1999 te 19.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 62] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 5 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 20 juli 1999 te 18.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 6 uur, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 24 juli 1999 te 16.15 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 3 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 63] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 27 juli 1999 te 17.00 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 4 uur en 30 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 64] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 5 juli 1999 te 08.30 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 45 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of - had werknemer [werknemer 64] in een periode van 30 uur waarin het voertuig werd bemand door ten minste twee bestuurders, aanvangende op 10 juli 1999 te 23.05 uur of daaromtrent, zijnde het moment dat die werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde, een langst achtereenvolgende rusttijd van 5 uur en 5 minuten, in elk geval minder dan 8 uur en/of hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan voormelde verboden gedragingen; Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 01/070275-01 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 en onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Van de onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 niet bewezen geachte feiten acht het hof in het bijzonder niet bewezen het tijdstip waarop de desbetreffende werknemer -na een periode van dagelijkse/wekelijkse rust- de tachograaf in werking stelde. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE. De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. 1a. Blijkens het proces-verbaal van de Rijksverkeersinspectie, zoals door verbalisant Kusters nader toegelicht ter terechtzitting in hoger beroep, is bij de bepaling van de rij- en rusttijden rekening gehouden met de tijd gemoeid met het woon- en werkverkeer. Bij de vennootschap bestond immers de gewoonte dat de chauffeurs aansluitend op hun diensttijd voor het woon- en werkverkeer gebruik maakten van dezelfde bus waarin zij gedurende hun diensttijd zouden gaan rijden of hadden gereden. Verdachte daarentegen heeft zich op het standpunt gesteld dat de tijd gemoeid met het woon- en werkverkeer ten onrechte in beschouwing is genomen bij het bepalen van het begin en einde van de rusttijd. 1b. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Voorop wordt gesteld dat, gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 9 juni 1994 (strafzaak tegen Michielsen en Geybels Transport Service NV) "de dagelijkse werktijd" in de zin van artikel 15, tweede lid van de Verordening (EEG) nr. 3821/85 naast de rijtijd ook omvat alle andere werktijden, de tijd dat de bestuurders beschikbaar zijn, de werkonderbrekingen en de dagelijkse rusttijd, voor zover deze niet langer dan een uur duurt, wanneer de bestuurder deze rusttijd in twee of drie perioden verdeelt. Die dagelijkse werktijd begint op het moment waarop de bestuurder, na een periode van wekelijkse of dagelijkse rust, de tachograaf in werking stelt of, in geval van splitsing van de dagelijkse rust, aan het einde van de rustperiode die minimaal acht uur heeft geduurd. Hij eindigt aan het begin van een periode van dagelijkse rust of, in geval van splitsing van de dagelijkse rust, aan het begin van een rustperiode van minimaal acht opeenvolgende uren. Voorts wordt in aanmerking genomen dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 18 januari 2001 (strafzaak tegen Skills Motor Coaches Ltd, B.J. Farmer, C.J. Burley en B. Denman) heeft overwogen dat het begrip werktijd in de zin van artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 3821/85 ziet op de momenten van daadwerkelijke activiteit van de bestuurder die het rijden kunnen beïnvloeden, de rijtijd daaronder begrepen. Verder heeft het hof in dat arrest overwogen dat indien een bestuurder die zich naar een bepaalde plaats begeeft die door zijn werkgever is aangeduid en niet zijn woonplaats betreft en niet het exploitatiecentrum van de onderneming is, om er een voertuig over te nemen en te besturen, een verplichting tegenover zijn werkgever nakomt en tijdens dit traject dus niet over vrije tijd beschikt. In het licht van het doel de verkeersveiligheid te verbeteren, moet deze tijd bijgevolg worden beschouwd als deel uitmakend van alle andere werktijden in de zin van artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 3821/85. Gelet op het bovenstaande is het hof, anders dan verdachte, van oordeel dat bij de bepaling van de omvang van de rij- en rusttijden, de tijd gemoeid met het woon- en werkverkeer in de zin zoals hierboven onder 1a aangegeven, moet worden betrokken. 2a. De raadsman van de verdachte heeft op de gronden als nader verwoord in zijn ter terechtzitting van 14 maart 2003 overgelegde pleitnotities en in zijn mondelinge aanvulling daarop, betoogd dat het deskundigenverslag van de heer M. Drijer, alsmede de verklaring van deze deskundige als afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 16 januari 2003 en het door hem opgemaakte aanvullend proces-verbaal met nummer 17022003/1000/3067 dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Hij heeft daartoe -kort samengevat- het navolgende aangevoerd. Ten aanzien van het door de heer M. Drijer opgemaakte deskundigenverslag en zijn ter terechtzitting van dit hof van 16 januari 2003 afgelegde verklaring is de verdediging van oordeel dat de heer Drijer niet als deskundige kan worden aangemerkt, aangezien niet voldaan is aan de eis van onpartijdigheid nu hij het standpunt van zijn werkgever/opdrachtgever, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, verwoordt. Voorts wordt er door de deskundigen in de betreffende processen-verbaal inconsistent en tegenstrijdig verklaard over de vraag of de tijd gemoeid met het woon- en werkverkeer moet worden meegenomen bij de bepaling van de rij- en rusttijden. Tot slot is het hiervoor genoemde aanvullend proces-verbaal mede ondertekend door de heer J.A. Kusters, terwijl hij geen (buitengewoon) opsporingsambtenaar meer is. 2b. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. In de eerste plaats mist de stelling dat de deskundige M. Drijer louter het standpunt van zijn werkgever/opdrachtgever, het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, heeft verwoord, feitelijke grondslag. Ter terechtzitting van dit hof van 16 januari 2003 heeft de deskundige M. Drijer immers verklaard -welke verklaring met instemming van het hof, de advocaat-generaal en de raadsman wordt aangemerkt als te zijn afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 14 maart 2003- dat hetgeen hij heeft verklaard met betrekking tot de Verordening (EEG), nr. 3820/85 niet alleen zijn eigen visie is, maar tevens het standpunt van de Inspectie van Verkeer en Waterstaat (voorheen de “Rijksverkeersinspectie” geheten) is. Verder staat hetgeen de heer Drijer in zijn brief aan de advocaat-generaal van 4 december 2002 (het "deskundigenverslag") en in zijn mondelinge aanvulling daarop ter terechtzitting van dit hof heeft verklaard los van hetgeen hij in het door hem opgemaakte aanvullend proces-verbaal heeft gerelateerd. In voormelde brief en in zijn mondelinge aanvulling daarop ter terechtzitting van dit hof heeft de heer Drijer immers verklaard op basis van zijn deskundigheid die hij ontleent aan zijn functie als inspecteur van Verkeer en Waterstaat en aan zijn jarenlange ervaring op het gebied van de rij- en rusttijden met betrekking de Verordening (EEG), nr. 3820/85. In het genoemde aanvullend proces-verbaal heeft hij daarentegen in zijn functie van buitengewoon opsporingsambtenaar overeenkomstig het bepaalde in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering gerelateerd hetgeen door hem ter opsporing is verricht en bevonden. Het feit dat dit door verbalisant Drijer in de wettelijke vorm opgemaakte aanvullend proces-verbaal mede is ondertekend door een niet-(buitengewoon) opsporingsambtenaar, de heer J.A. Kusters, is niet van invloed op de geldigheid van dit proces-verbaal. De omstandigheid dat er in de afgelopen jaren door deskundigen verschillend is -en wellicht nog steeds wordt- gedacht over de vraag of bij de bepaling van de omvang van de rij- en rusttijden rekening moet worden gehouden met de tijd gemoeid met het woon- en werkverkeer doet aan de deskundigheid van de heer Drijer niet af. Het staat de advocaat-generaal vrij om het hof met betrekking tot de uitleg van de Verordening (EEG), nr. 3820/85 te doen voorlichten. Uiteindelijk is het niet de deskundige, maar het hof dat bepaalt hoe de toepasselijke bepalingen uit deze verordening moeten worden uitgelegd. Het deskundigenverslag van de heer M. Drijer, alsmede de verklaring van deze deskundige als afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 16 januari 2003 en het door hem opgemaakte aanvullend proces-verbaal met nummer 17022003/1000/3067 kunnen derhalve voor het bewijs worden gebruikt. 3. Bij tussenarrest van 30 januari 2003 heeft het hof de advocaat-generaal opdracht gegeven om een nader onderzoek in te stellen naar de verschillen tussen de in de tenlastelegging genoemde tijdstippen waarop de bestuurder de tachograaf in werking stelde en de in het proces-verbaal met nummer VR/191199/1600/7021 bij de beoordeling van de rij- en rusttijden door de verbalisant gehanteerde aanvangstijdstippen. Hierop is -zoals hiervoor reeds is gebleken- door de verbalisant M. Drijer, senior-inspecteur bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat (voorheen de Rijksverkeersinspectie geheten), divisie vervoer, sector handhaving, afdeling personenvervoer, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, daarbij bijgestaan door J.A. Kusters, thans persvoorlichter en voormalig inspecteur en buitengewoon opsporingsambtenaar bij voormelde inspectie, een aanvullend proces-verbaal opgemaakt met nummer 17022003/1000/3067, waarin alsnog per ten laste gelegde overtreding is aangegeven of bij de bepaling van de aanvangstijd is uitgegaan van het registratieblad of van een andere "bron", zoals de ritopdracht. Bij een aantal feiten bestaan verschillen tussen de in de tenlastelegging genoemde tijdstippen waarop de bestuurder de tachograaf in werking zou hebben gesteld en de aanvangstijdstippen op de desbetreffende registratiebladen. De steller van de tenlastelegging heeft kennelijk reeds rekening gehouden met de mogelijkheid dat de aanvangstijden in de tenlastelegging niet geheel overeenkomen met de aanvangstijden op de registratiebladen, door in de tenlastelegging na de genoemde aanvangstijden uitdrukkelijk de zinsnede op te nemen "of daaromtrent". Kleine onnauwkeurigheden zijn nu eenmaal inherent aan het aflezen van dergelijke registratiebladen. Zolang het verschil tussen de aanvangstijd op het registratieblad en de aanvangstijd als genoemd in de tenlastelegging binnen redelijke grenzen blijft, staat dit verschil een bewezenverklaring van het betreffende feit naar het oordeel van het hof daarom niet in de weg. Weliswaar heeft dit tot gevolg dat bij sommige feiten de werkelijke rusttijd enigszins langer is geweest dan in de tenlastelegging is vermeld, maar daar staat tegenover dat bij andere feiten de werkelijke rusttijd aanzienlijk korter is geweest dan is toegestaan. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde 1a. De raadsman heeft op de gronden als nader verwoord in zijn ter terechtzitting van dit hof van 16 januari 2003 overgelegde pleitnota onder verwijzing naar een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Amsterdam van 21 maart 2001 (LJN AB0702), -zakelijk weergegeven- betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien de werkgever/leidinggever gelet op de rechtsoverwegingen onder punt 5.2.5. van voormeld vonnis sinds 10 januari 2001 niet langer meer aansprakelijk kan worden gesteld voor overtredingen van het Arbeidstijdenbesluit door zijn werknemers. 1b. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. In het hiervoor genoemde vonnis heeft de economische politierechter geoordeeld dat de aansprakelijkheidsregeling van de werkgever zoals vervat in artikel 8:1, tweede lid van het Koninklijk Besluit van 27 november 2000 (in werking getreden op 10 januari 2001) niet verbindend is, omdat zij niet is vastgesteld bij wet in formele zin, noch krachtens een dergelijke wet. De economische politierechter heeft in de uitspraak gesteld dat de Arbeidstijdenwet geen basis bevat voor het bij algemene maatregel van bestuur regelen van een strafrechtelijke aansprakelijkheid, die afwijkt van de in de artikelen 45, 47, 48 en 51 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen vormen daarvan. Nu de nieuwe bepaling naar het oordeel van de economische politierechter onverbindend is en dus geen aansprakelijkheid vestigt, heeft de economische politierechter overwogen dat de nieuwe bepaling voor verzoekster gunstiger is dan de oude die wel aansprakelijkheid vestigde, zodat de nieuwe moet worden toegepast. Het hof is evenwel van oordeel dat noch de tekst van genoemd Koninklijk Besluit, dat geen overgangsregeling bevat, noch de toelichting bij dat Besluit een aanknopingspunt oplevert voor de opvatting dat de aan de daarin vervatte wijziging van het Arbeidstijdenbesluit vervoer een veranderd inzicht van de wetgever ten grondslag ligt omtrent de strafwaardigheid van een voor die wijziging begane overtreding van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, zodat wat betreft genoemd Koninklijk Besluit niet kan worden gesproken van een verandering van de wetgeving in de zin van artikel 1, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Het verweer moet bijgevolg worden verworpen. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het onder parketnummer 01/070275-01 onder 1 en 2 en het onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 bewezen verklaarde is telkens als overtreding voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 2.5:1 (oud), vierde lid van het Arbeidstijdenbesluit vervoer juncto artikel 8:1 (oud), eerste lid van dat besluit juncto artikel 8, eerste lid van de Verordening(EEG) nr. 3820/85 juncto artikel 5:12, eerste lid, aanhef en onder a van de Arbeidstijdenwet juncto artikel 1 (oud), aanhef en onder 4 van de Wet op de economische delicten junctis de artikelen 2, vierde lid en 6, eerste lid, aanhef en onder 4 van die wet juncto artikel 51, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Het onder parketnummer 01/070275-01 onder 3 en 4 en het onder parketnummer 01/070944-01 onder 2 bewezen verklaarde is telkens als overtreding voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 2.5:1 (oud), vierde lid van het Arbeidstijdenbesluit vervoer juncto artikel 8:1 (oud), eerste lid van dat besluit juncto artikel 8, tweede lid van de Verordening (EEG) nr. 3820/85 juncto artikel 5:12, eerste lid, aanhef en onder a van de Arbeidstijdenwet juncto artikel 1 (oud), aanhef en onder 4 van de Wet op de economische delicten junctis de artikelen 2, vierde lid en 6, eerste lid, aanhef en onder 4 van die wet juncto artikel 51, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Het onder parketnummer 01/070275-01 onder 5 bewezen verklaarde is als overtreding voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 2.4:4 (oud) , eerste lid, aanhef en onder a van het Arbeidstijdenbesluit vervoer juncto artikel 8:1 (oud) , eerste lid van dat besluit juncto artikel 5:12, tweede lid, aanhef en onder a van de Arbeidstijdenwet juncto artikel 1 (oud) , aanhef en onder 4 van de Wet op de economische delicten junctis de artikelen 2, vierde lid en 6, eerste lid, aanhef en onder 4 van die wet juncto artikel 51, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Het onder parketnummer 01/070275-01 onder 6 bewezen verklaarde is telkens als overtreding voorzien bij artikel 2.7:2, eerste lid juncto het tweede lid van het Arbeidstijdenbesluit vervoer juncto artikel 8:1 (oud), eerste lid van dat besluit juncto artikel 5:12, tweede lid, aanhef en onder a van de Arbeidstijdenwet juncto artikel 1 (oud), aanhef en onder 4 van de Wet op de economische delicten junctis de artikelen 2, vierde lid en 6, eerste lid, aanhef en onder 4 van die wet juncto artikel 51, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Het onder parketnummer 01/070275-01 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 en onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 bewezen verklaarde moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte 1a. De raadsman heeft op de gronden als nader verwoord in zijn ter terechtzitting van dit hof van 16 januari 2003 overgelegde pleitnota voorts namens de verdachte een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Hij heeft daartoe -kort samengevat- aangevoerd dat de toepasselijke wet- en regelgeving dermate onduidelijk is over de vraag of de tijd gemoeid met het woon- werkverkeer bij de bepaling van de rij- en rusttijden moet worden meegenomen, dat de eerste rechter ter beantwoording van die vraag de “hoogste ambtenaar met betrekking tot wetgeving in dit soort aangelegenheden”, de heer J.F.W. Smit, als deskundige heeft gehoord. Bovendien verschilt het standpunt van de deskundige Smit hieromtrent van het standpunt van de -ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde- deskundige M. Drijer, senior inspecteur bij de Inspectie van Verkeer en Waterstaat. Gelet hierop kan verdachte -als niet geschoolde jurist- geen verwijt terzake worden gemaakt. 1b. Het hof verstaat het vorenstaande als een beroep op afwezigheid van alle schuld in de zin van rechtsdwaling. Het hof verwerpt dit beroep en overweegt daartoe dat -zoals hiervoor bij "De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging" reeds is vermeld- verbalisant Kusters ter terechtzitting heeft verklaard dat hij, als de betrokken inspecteur van de -toen nog geheten- Rijksverkeersinspectie telkenmale tegen de bestuurders van [werkgeefster 2] heeft gezegd dat bij de bepaling van de rij- en rusttijden de tijd gemoeid met het woon- werkverkeer moet worden meegenomen. Weliswaar had verbalisant Kusters zelf zijn bedenkingen over de juistheid van dit standpunt, maar hij heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat hij zijn bedenkingen nooit tijdens gesprekken met de betrokken personen van [werkgeefster 2] heeft geüit. Voor zover de rechtsdwaling steunt op het verschil van mening tussen de deskundigen Smit en Drijer voornoemd disculpeert het verdachte niet, aangezien dit verschil van mening zich pas voor verdachte heeft geopenbaard nadat de bewezen verklaarde feiten reeds waren voltooid. Van verontschuldigbare rechtsdwaling is derhalve geen sprake. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel 1. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. 2. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboetes heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. In hetgeen de raadsman hieromtrent ter terechtzitting van dit hof heeft aangevoerd, vindt het hof aanleiding om een aantal geldboetes gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen 3. Met oplegging van gedeeltelijk voorwaardelijke straffen terzake van het onder parketnummer 01/070275-01 onder 1, 2, 3 en 4 en onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 bewezen verklaarde wordt de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht, maar de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. 4. Terzake van de vier onder parketnummer 01/070275-01 onder 6 bewezen verklaarde feiten kan naar het oordeel niet worden volstaan met geldboetes als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin onvoldoende de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking komt. 5a. De raadsman heeft op de gronden als nader verwoord in zijn ter terechtzitting van dit hof van 16 januari 2003 overgelegde pleitnota onder meer geconcludeerd tot schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van straf of maatregel. 5b. Het hof acht, in verband met de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, evenwel geen termen aanwezig om te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Het hof verwerpt mitsdien voormelde weer. 6a. De raadsman heeft op de gronden als nader verwoord in zijn ter terechtzitting van dit hof van 16 januari 2003 overgelegde pleitnota tot slot betoogd dat, indien het hof komt tot strafoplegging, het hof rekening dient te houden met de omstandigheid dat reeds drieënhalf jaar is verstreken sinds de feiten zijn begaan. 6b. Het hof verwerpt ook dit verweer. Zoals hiervoor bij "De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging" reeds is overwogen is het procesverloop naar het oordeel van het hof, mede gelet op de complexiteit van de onderhavige zaak, noch in zijn geheel, noch in zijn afzonderlijke onderdelen als onredelijk lang aan te merken. Van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is derhalve geen sprake. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 51 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 (oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 5.12 en 11.4 van de Arbeidstijdenwet en de artikelen 2.4:4 (oud), 2.5:1 (oud), 2.7:2 en 8:1 (oud) van het Arbeidstijdensbesluit vervoer. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging ten aanzien van de onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 ten laste gelegde feiten, voor zover die feiten betrekking hebben op werknemer [werknemer 28] (2 x) en ten aanzien van de onder parketnummer 01/070944-01 onder 2 ten laste gelegde feiten, voor zover die feiten betrekking hebben op de werknemers [werknemer 39] (3 x), [werknemer 41] (3 x), [werknemer 41] (14 x), [werknemer 42] (4 x), [werknemer 45] (7 x), [werknemer 46] (4 x), [werknemer 11] (5 x), [werknemer 9] (13 x), [werknemer 47] (3 x), [werknemer 49] (3 x), [werknemer 31] (5 x) en [werknemer 36] (7 x). Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 01/070944-01 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 01/070275-01 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 en het onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder parketnummer 01/070275-01 onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 en onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder parketnummer 01/070275-01 onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde oplevert: “Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5:12, eerste lid van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”. Verklaart dat het onder parketnummer 01/070275-01 onder 5 bewezen verklaarde oplevert: “Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5:12, tweede lid van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”. Verklaart dat het onder parketnummer 01/070275-01 onder 6 bewezen verklaarde oplevert: “Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5:12, tweede lid van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, vier maal gepleegd”. Verklaart dat het onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 bewezen verklaarde oplevert: “Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5:12, eerste lid van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, dertig maal gepleegd”. Verklaart dat het onder parketnummer 01/070944-01 onder 2 bewezen verklaarde oplevert: “Overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 5:12, eerste lid van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, achtenveertig maal gepleegd”. Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Terzake van het onder parketnummer 01/070275-01 onder 1 bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van [Euro] 300,- (Eur. driehonderd), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van zes dagen. Beveelt dat van de opgelegde geldboete een deel, groot [Euro] 150,- (Eur. honderdvijftig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van drie dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Terzake van het onder parketnummer 01/070275-01 onder 2 bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van [Euro] 300,- (Eur. driehonderd), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van zes dagen. Beveelt dat van de opgelegde geldboete een deel, groot [Euro] 150,- (Eur. honderdvijftig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van drie dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Terzake van het onder parketnummer 01/070275-01 onder 3 bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van [Euro] 300,- (Eur. driehonderd), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van zes dagen. Beveelt dat van de opgelegde geldboete een deel, groot [Euro] 150,- (Eur. honderdvijftig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van drie dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Terzake van het onder parketnummer 01/070275-01 onder 4 bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van [Euro] 300,- (Eur. driehonderd), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van zes dagen. Beveelt dat van de opgelegde geldboete een deel, groot [Euro] 150,- (Eur. honderdvijftig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van drie dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Terzake van het onder parketnummer 01/070275-01 onder 5 bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van [Euro] 1.000,- (Eur. éénduizend), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van twintig dagen. Terzake van het onder parketnummer 01/070275-01 onder 6 bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte tot vier geldboetes van elk [Euro] 200,- (Eur. tweehonderd), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vier dagen. Terzake van het onder parketnummer 01/070944-01 onder 1 bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte tot dertig geldboetes van elk [Euro] 300,- (Eur. driehonderd), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van zes dagen. Beveelt dat van de opgelegde geldboete telkens een deel, groot [Euro] 150,- (Eur. honderdvijftig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van drie dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Terzake van het onder parketnummer 01/070944-01 onder 2 bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte tot achtenveertig geldboetes van elk [Euro] 300,- (Eur. driehonderd), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van zes dagen. Beveelt dat van de opgelegde geldboete telkens een deel, groot [Euro] 150,- (Eur. honderdvijftig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van drie dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. parketnummer : 20.001712.02 datum uitspraak: 28 maart 2003 Dit arrest is gewezen door Mr. Harmsen, als voorzitter Mrs. Van de Loo en De Lange, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2003. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 10 tijd : 15.00 rolnummer: 20.001712.02 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres], Is bij vonnis van de economische politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 november 2001 ter zake van: t.a.v. parketnummer 070275-01: feit 5: "Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5:12 tweede lid van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon en verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging", feit 6: "Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5:12 tweede lid van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon en verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, vier keer gepleegd", t.a.v parketnummer 01/070944-01: feit 3: "Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 5:12 tweede lid van de Arbeidstijdenwet, begaan door een rechtspersoon en verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, twee keer gepleegd"; veroordeeld tot: t.a.v. parketnummer 01/070275-01: feit 5: een geldboete ten bedrage van eenduizend gulden subsidiair twintig dagen hechtenis, feit 6: een geldboete ten bedrage van tweeduizend gulden subsidiair veertig dagen hechtenis, t.a.v. parketnummer 01/070944-01: feit 3: een geldboete ten bedrage van tweeduizend gulden subsidiair veertig dagen hechtenis;