Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF7256

Datum uitspraak2003-03-04
Datum gepubliceerd2003-04-14
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/12648
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / horen / rechtsbijstand. In hoofdstuk A5/5.3.4.2 Vc 2000 is bepaald onder d dat, indien de vreemdeling een met name genoemde advocaat bij het gehoor wenst, deze advocaat zo spoedig mogelijk (ook ’s nachts) eerst telefonisch en vervolgens per fax wordt ingelicht. Indien deze advocaat niet bij het gehoor aanwezig wil zijn of niet binnen twee uur na het verzonden bericht aanwezig is, kan met het gehoor worden begonnen. Uit het ter zitting overgelegde schrijven van de Vreemdelingendienst blijkt niet ondubbelzinnig dat de door de vreemdelinge gewenste advocaat in kennis is gesteld van de op handen zijnde inbewaringstelling. Dit, in samenhang bezien met het schrijven van de betreffende advocaat, waarin hij verklaart dat hij op 25 februari 2003 niet is benaderd door de Vreemdelingendienst ter zake van de op handen zijnde inbewaringstelling van de vreemdelinge, moet naar het oordeel van de rechtbank leiden tot de conclusie dat niet is voldaan aan de wens van de vreemdelinge om een door haar met name genoemde advocaat bij het gehoor omtrent haar op handen zijnde inbewaringstelling aanwezig te doen zijn. Hiermee is gehandeld in strijd met het bepaalde in hoofdstuk A5/5.3.4.2, Vc 2000. Er is sprake van schending van een essentiële waarborg voor de daadwerkelijke toegang tot rechtsbijstand. De bewaring is onrechtmatig. Beroep gegrond, toekenning schadevergoeding.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 03/12648 VRONTN Datum uitspraak: 4 maart 2003 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen: A, geboren op [...] 1976 dan wel [...] 1979 en van Oekraïense dan wel Albanese nationaliteit, alias A, geboren op [...] 1979 en van Albanese nationliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Scheveningen, hierna te noemen: de vreemdelinge, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 4 maart 2003. De vreemdelinge is niet in persoon verschenen, doch is vertegenwoordigd door mr. drs. J.M.R. Maas, kantoorgenote van mr. drs. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam. Verweerder is verschenen bij gemachtigde A. van Rheenen. I. PROCESVERLOOP Op 25 februari 2003 is de vreemdelinge op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van 25 februari 2003, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdeling in bewaring verblijft zonder beroep te hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op grond van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst. Diezelfde dag heeft de rechtbank alsnoghet onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. Namens de vreemdelinge is onder meer aangevoerd dat – anders dan bepaald in artikel A5/5.3.4.2 onder d van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vb 2000) – niet de door de vreemdelinge op 25 februari 2003 aan de Vreemdelingendienst Rijsbergen opgegeven advocaat in kennis is gesteld van de voorgenomen inbewaringstelling. Hierdoor is de vreemdelinge in haar belangen geschaad. Verzocht is om opheffing van de bewaring onder toekenning van schadevergoeding. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 5.2, eerste lid van het Vb 2000 wordt de vreemdeling, voordat hij op grond van artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring wordt gesteld, gehoord. Ingevolge artikel 5.2, vijfde lid, van het Vb 2000 wordt aan de vreemdeling tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman. Ten aanzien van de bijstand door een raadsman heeft verweerder beleid ontwikkeld dat is neergelegd in hoofdstuk A5/5.3.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Hierin is onder meer onder d bepaald dat, indien de vreemdeling een met name genoemde advocaat bij het gehoor wenst, deze advocaat zo spoedig als mogelijk (ook ’s nachts) eerst telefonisch en vervolgens per fax wordt ingelicht. Indien deze advocaat niet bij het gehoor aanwezig wil zijn of niet binnen twee uur na het verzonden bericht aanwezig is, kan met het gehoor begonnen worden. Gelet op het door de gemachtigde van de vreemdelinge ter zitting overgelegde schrijven van 25 februari 2003 van de heer Kleinschmidt van de Vreemdelingendienst Rijsbergen, waaruit niet ondubbelzinnig blijkt dat de door de vreemdelinge gewenste advocaat in kennis is gesteld van de op handen zijnde inbewaringstelling, in samenhang bezien met het schrijven van advocaat Van der Lee van 3 maart 2003, die verklaart dat hij op 25 februari 2003 niet is benaderd door de Vreemdelingendienst ter zake van de op handen zijnde inbewaringstelling van de vreemdelinge, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat mr. Van der Lee niet op de hoogte is gebracht van de staandehouding van zijn cliënte. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 5.2, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 alsmede het bepaalde in hoofdstuk A5/5.3.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee een essentiële waarborg voor de daadwerkelijke toegang tot rechtsbijstand geschonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de in bewaringstelling in het onderhavige geval onrechtmatig moet worden geoordeeld. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van 25 februari 2003 onrechtmatig is, acht de rechtbank termen aanwezig om de vreemdelinge schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 4 maart 2003, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdelinge in beginsel over de periode van 25 februari 2003 tot en met 3 maart 2003 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,-- voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 70,-- voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 2 x € 95,-- en 5 x € 70,-- is € 540,-. Nu het voorgaande reeds tot opheffing van de bewaring leidt, behoeft hetgeen overigens door de gemachtigde van de vreemdelinge is aangevoerd geen (verdere) bespreking. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdelinge gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,-; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdelinge een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van de vreemdelinge met ingang van 4 maart 2003; wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 540,-; veroordeelt verweerder in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 322,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. A.M.C. Kolkert als rechter, in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2003. De rechter is buiten staat deze uitspraak te tekenen Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 540,- (ZEGGE; VIJFHONDERDVEERTIG EURO) Aldus gedaan op 4 maart 2003 door mr. A.M.C. Kolkert. De rechter is buiten staat deze uitspraak te tekenen Partijen kunnen tegen deze uitspraak, met uitzondering van de beslissing over het verzoek om schadevergoeding, hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 5 maart 2003