Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF7262

Datum uitspraak2003-04-14
Datum gepubliceerd2003-04-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001102.02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onder omstandigheden kan een voorwaarde tot schadevergoeding worden gebaseerd op artikel 14c lid 5 onder 5 Wetboek van Strafrecht indien de voorwaarde strekt tot gedrag waartoe de verdachte uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid is gehouden. Naar het oordeel van het hof is hiervoor vereist dat er een nauw verband bestaat tussen het bewezenverklaarde delict en de schadevergoedingsplicht die door middel van de gedragsvoorwaarde wordt opgelegd, omdat anders te zeer wordt afgeweken van het door de wetgever beoogde systeem van schadevergoeding voor slachtoffers in het strafproces, te weten een gewaarborgde procedure die de voeging door een benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel mogelijk maakt ter zake van ten laste gelegde delicten maar niet voor ad informandum gevoegde strafbare feiten. Daarbij is het aan de officier van justitie om bij de beslissing welke feiten ten laste worden gelegd de wenselijkheid van schadevergoeding te laten meewegen. Het enkele feit dat de verdachte in een periode van ongeveer een maand meer autodiefstallen heeft gepleegd, waarvan er een is ten laste gelegd, is naar het oordeel van het hof een onvoldoende nauw verband om bij wijze van (gedrags)voorwaarde te verplichten tot schadevergoeding voor het onderhavige ad informandum gevoegde delict.


Uitspraak

parketnummer : 20.001102.02 uitspraakdatum : 14 april 2003 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Roermond van 4 februari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 04/060385-01 ttzgev 050152-01 TUL 01/046012-99 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres]. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daar op onderdelen niet mee kan verenigen. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. De bewezenverklaring Ten aanzien van parketnummer 060385-01: Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: 1. in de periode van [pleegdatum] in de gemeente [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijk toeëigening uit een winkelpand, gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten, toebehorende aan [benadeelde ], waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen sigaretten onder hun bereik hebben gebracht, door een rooster voor een raam van dat pand te forceren; 2. op [pleegdatum] te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een aan de [adres] gelegen pand (sporthal) heeft weggenomen een hoeveelheid snoepgoed, een aantal flesjes frisdrank en een fles sterke drank, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot dat pand hebben verschaft door een ruit van een deur van dat pand uit de sponning te halen en vervolgens via de aldus ontstane opening naar binnen te klimmen; 3. in de nacht van [pleegdatum] te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (Opel Kadett), toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededaders die weg te nemen personenauto onder hun bereik hebben gebracht door een ruit van een portier van die personenauto te verbreken; Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1, 2 en 3 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van parketnummer 050152-01: Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: op [pleegdatum] te [pleegdatum], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portefeuille, met daarin onder andere een rijbewijs en een paspoort, toebehorende aan [slachtoffer 2]. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Ten aanzien van parketnummer 060385-01: Het bewezen verklaarde sub 1, 2 en 3 is als misdrijf telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4 en 5, juncto 310, van het Wetboek van Strafrecht. Het moet telkens worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Ten aanzien van parketnummer 050152-01: Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte In het dossier bevindt zich een rapport van de psycholoog drs. J.E.J. Spée, gedateerd 18 november 2001, als vast deskundige uitgebracht in de zaak met parketnummer 050152-01. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte neemt het hof de conclusie van de psycholoog in diens rapport over en komt tot het oordeel dat het hierboven bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd. Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat sedert het tijdstip waarop de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken zonder dat verdachte in aanraking is gekomen met politie en/of justitie. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, maar de strafoplegging anderzijds dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal aan de verdachte tevens een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren, opleggen. De vordering benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend. De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voormelde vordering niet nader gespecificeerd is en ook overigens onvoldoende grond vindt in de feitelijke weergave van het proces-verbaal van aangifte door benadeelde partij van Regiopolitie Limburg-Noord, district [Venlo], mutatienummer PL2320/01-155188 op ambtseed opgemaakt op 16 november 2001 door verbalisante F.J.M. Vincken, derhalve niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil. Bijzondere overweging De advocaat-generaal heeft onder meer gevorderd dat, zoals de rechtbank heeft gedaan, aan verdachte de bijzondere voorwaarde wordt opgelegd dat hij de schade van slachtoffer [naam] moet vergoeden. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. De zaak waarin [naam] het slachtoffer is, betreft de diefstal van een aan [naam] toebehorende personenauto in de periode 3 tot 5 november 2001 te Amsterdam. Deze zaak is niet aan verdachte ten laste gelegd, maar ter medebepaling van de straf door de officier van justitie ad informandum gevoegd. Verdachte is met deze wijze van afdoening akkoord gegaan. Er is geen inhoudelijk verband tussen deze ad informandum gevoegde zaak en de ten laste gelegde delicten. Wel is het zo dat onder 3 aan verdachte is ten laste gelegd en bewezenverklaard de diefstal van een (andere) personenauto op een andere tijd en plaats dan de auto van Veeken, terwijl verdachte zich blijkens de andere ad informandum gevoegde zaken heeft schuldig gemaakt aan diverse autodiefstallen in de periode 19 oktober 2001 tot en met 14 november 2001. Het hof overweegt dat voeging als benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht slechts mogelijk is ter zake van een ten laste gelegd en bewezenverklaard feit en niet voor een ad informandum gevoegd feit (HR 20 juni 1989, NJ 1990, 93 en HR 23 september 1997, NJ 1998, 102). De bijzondere voorwaarde van schadevergoeding als bedoeld in artikel 14c lid 2 onder 1 Wetboek van Strafrecht leent zich eveneens niet voor toepassing, nu deze slechts kan worden opgelegd ter vergoeding van ‘de door het strafbare feit veroorzaakte schade’, derhalve schade die is veroorzaakt door het strafbare feit ter zake waarvan veroordeling plaatsvindt. Voor een ad informandum gevoegd feit vindt echter geen veroordeling plaats. Dit neemt niet weg dat onder omstandigheden een voorwaarde tot schadevergoeding kan worden gebaseerd op artikel 14c lid 5 onder 5 Wetboek van Strafrecht indien de voorwaarde strekt tot gedrag waartoe de verdachte uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid is gehouden. Naar het oordeel van het hof is hiervoor vereist dat er een nauw verband bestaat tussen het bewezenverklaarde delict en de schadevergoedingsplicht die door middel van de gedragsvoorwaarde wordt opgelegd, omdat anders te zeer wordt afgeweken van het door de wetgever beoogde systeem van schadevergoeding voor slachtoffers in het strafproces, te weten een gewaarborgde procedure die de voeging door een benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel mogelijk maakt ter zake van ten laste gelegde delicten maar niet voor ad informandum gevoegde strafbare feiten. Daarbij is het aan de officier van justitie om bij de beslissing welke feiten ten laste worden gelegd de wenselijkheid van schadevergoeding te laten meewegen. Het enkele feit dat de verdachte in een periode van ongeveer een maand meer autodiefstallen heeft gepleegd, waarvan er een is ten laste gelegd, is naar het oordeel van het hof een onvoldoende nauw verband om bij wijze van (gedrags)voorwaarde te verplichten tot schadevergoeding voor het onderhavige ad informandum gevoegde delict. Het hof zal derhalve de advocaat-generaal niet volgen in dit onderdeel van de eis. De vordering tot tenuitvoerlegging Het hof acht, mede gelet op het standpunt te dien aanzien door de advocaat-generaal ter zitting ingenomen, geen termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen. De vordering tot tenuitvoerlegging wordt derhalve afgewezen. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Ten aanzien van parketnummer 060385-01: Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1, 2 en 3. ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Ten aanzien van parketnummer 050152-01: Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Ten aanzien van parketnummer 060385-01: sub 1 en sub 3 telkens: "Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", sub 2: "Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming". Ten aanzien van parketnummer 050152-01: "Diefstal". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot taakstraf voor de duur van tweehonderdenveertig (240) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van eenhonderdentwintig (120) dagen, voor het geval de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. Bepaalt dat deze taakstraf zal bestaan uit werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid. Bepaalt dat deze arbeid zal bestaan in het verrichten van onderhoudswerkzaamheden en/of verzorgingswerkzaamheden en/of administratieve werkzaamheden, uit te voeren bij een door de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, na overleg met veroordeelde aangewezen project uit het overzicht dienstverleningsprojecten van de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Roermond. Bepaalt dat de veroordeelde de werkzaamheden ter uitvoering van dat project zal verrichten overeenkomstig de door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Roermond, gegeven aanwijzingen en overeenkomstig de geldende Standaardregels Werkstraffen. Veroordeelt de verdachte tevens tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden. Beveelt dat de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart de benadeelde partij, [naam], wonende te [woonplaats], niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 12 april 1999 in de zaak met parketnummer 01/046012-99 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de tijd van vier weken. Dit arrest is gewezen door Mr. Claassens, als voorzitter Mrs. De Poorter en Ficq, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Tappenbeck, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2003. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 01 tijd : 09.30 rolnummer: 20.001102.02 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres], Is bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Roermond van 4 februari 2002 ter zake van: t.a.v. 04/060385-01 sub 1 en sub 3 telkens:"Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", t.a.v. sub 2:"Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming", t.a.v. 04/050152-01:"Diefstal"; veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de tijd van tien maanden waarvan vier maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar aanwijzingen en voorschriften die hem zullen worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, arrondissement Roermond -ook als dat inhoudt afspraken maken en nakomen met de SPD, dan wel enig ander door de Reclassering aan te wijzen instelling gedurende de maximale periode van de proeftijd, waarbij verdachte zich heeft te houden aan de aanwijzigingen van de behandelaars- zolang deze instelling dit naadzakelijk acht, met opdracht aan de Reclassering aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde, stelt voorts als bijzondere voorwaarde dat de verdachte binnen twaalf maanden na het ingaan van de proeftijd: a) een vierde deel van de door het in deze zaak ad informandum gevoegde strafbare feit, veroorzaakte schade ad vijfhonderd euro, te weten honderdvijfentwintig euro zal betalen aan : [naam], [adres], en b) van die betaling zal doen blijken aan de officier van justitie te Roermond, ten aanzien van 04/060385-01 sub 1: toewijzing van de vordering benadeelde partij van tweehonderzesentwintig euro en negenentachtig eurocent, veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [naam], [adres], te betalen een bedrag van tweehonderzesentwintig euro en negenentachtig eurocent, bepaalt dat de verdachte zal zijn bevrijd voor zover voornoemde benadeelde partij -al dan niet via betaling aan de Staat- door (één van) verdachtes mededaders is voldaan, legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van tweehonderzesentwintig euro en negenentachtig eurocent subsidiair vier dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij], wonende [adres], met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft, bepaalt dat indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van tweehonderzesentwintig euro en negenentachtig eurocent ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien dit bedrag door verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen), veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 12 april 1999 in de zaak met parketnummer 01/046012-99 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van vier weken;