Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF7296

Datum uitspraak2003-04-14
Datum gepubliceerd2003-04-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummerskort-geding-nummer:53542/ KG ZA 03-102
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Asielzoeker, ontruiming, afgewezen Asielzoekers uit Bosnie-Herzegovina met Roma-achtergrond mogen in het AZC blijven op grond van schrijnende humanitaire omstandigheden. Het betreft een gezin met vier minderjarige kinderen, waarvan de moeder aan een ernstige gynaecologische kwaal lijdt. Een afweging van belangen brengt met zich dat het belang van de asielzoekers dient te prevaleren boven het belang van het COA om de specifieke woning op zeer korte termijn ontruimd te krijgen, te meer nu de asielzoekers nog twee andere (verblijfs-)procedures hebben lopen. SECTOR CIVIEL VOORZIENINGENRECHTER kort-geding-nummer:53542/ KG ZA 03-102 vonnis van : 14 april 2003 Vonnis in het verzet in de zaak van: 1. [De heer A.] 2. [mevrouw A.] beide wonende, althans verblijvende in het Asielzoekerscentrum (AZC) Winterswijk te Winterswijk, opposanten bij dagvaarding van 26 maart 2003, procureur: mr. A.J.H. Ozinga, advocaat: mr. A.G.I. Terhorst te Amsterdam tegen: het volgens artikel 2 van de Wet centraal orgaan opvang asielzoekers rechtspersoonlijkheid bezittende orgaan CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS, gevestigd te Rijswijk, geopposeerde, procureur: mr. C.B. Gaaf, advocaat: mr. T.M. van Dijk te 's-Gravenhage, Partijen worden hierna mede [de heer en mevrouw A.] en COA genoemd. 1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE [de heer en mevrouw A.] zijn bij verstek veroordeeld door de voorzieningenrechter bij vonnis d.d. 26 februari 2003. Zij hebben COA door middel van een verzetdagvaarding gedagvaard tegen de openbare zitting van 2 april 2003. Ter zitting heeft COA onder overlegging van producties geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [de heer en mevrouw A.] in de proceskosten. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnota's mondeling toegelicht. Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden. 2. VASTSTAANDE FEITEN De volgende feiten zullen in dit kort geding als tussen partijen voorlopig vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten blijken uit overgelegde stukken en/of volgen uit stellingen van partijen, voor zover deze door de ene partij zijn aangevoerd en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. 2.1 [de heer en mevrouw A.] zijn asielzoekers die stellen afkomstig te zijn uit Bosnië; zij behoren tot de Roma-groepering. Zij hebben de zorg over vier minderjarige kinderen. 2.2 Op [de heer en mevrouw A.] is de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) van toepassing. Op grond van deze regeling wordt aan hen opvang geboden in het AZC Winterswijk. 2.3 Nadat zij diverse procedures hebben doorlopen om toegelaten te worden als vluchteling, zijn zij thans uitgeprocedeerd. Op hun verzoek om te worden toegelaten als vluchteling is op 19 april 2002 in beroep onherroepelijk negatief beslist. 2.4 Het COA heeft de opvang van [de heer en mevrouw A.] beëindigd en hen verzocht het AZC te Winterswijk te verlaten. 2.5 [de heer en mevrouw A.] hebben aan dit verzoek niet voldaan. 2.6 In 1999 is bij mevrouw [A.] de diagnose Morbus Bowen gesteld, hetgeen inhoudt dat er sprake is van een kwaadaardige gynaecologische tumor. 2.7 Op 4 september 2000 en opnieuw op 19 juli 2002, heeft het gezin [A.] een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf met als doel 'verblijf voor het ondergaan van medische behandeling'. Hierop is op 2 maart 2001 negatief beslist. Op 10 januari 2003 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Hiertegen is op 5 februari 2003 beroep ingesteld en op dit beroepschrift is nog niet definitief beslist. Tevens is op 5 februari 2003 om een voorlopige voorziening verzocht. Daarop is nog geen beslissing genomen. 2.8 Op 14 februari 2003 hebben [de heer en mevrouw A.] aan de IND verzocht toepassing te geven aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in verband met de medische problematiek van [mevrouw] [A.]. 2.9 Bij brief van 19 maart 2003 heeft de IND meegedeeld: "(…...) Op basis van het BMA advies van juni 2002 en de aanvulling hierop van september 2002 alsmede de negatieve beslissing op de aanvraag voor medische behandeling zie ik geen aanleiding om anders aan het COA te adviseren dan wij al hebben gedaan. Behandeling zo oordeelt de BMA is goed mogelijk in het land van herkomst. Uw cliënt heeft in afwachting van een definitieve beslissing op een aanvraag voor een vergunning tot verblijf inderdaad rechtmatig verblijf doch dit betreft een procedure die geen recht genereert op voorzieningen zoals die nu worden geboden (…...)". 2.10 In het kader van bovengemelde procedure is op 6 december 2001 een medisch advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het BMA heeft op 27 juni 2002 advies uitgebracht dat, voor zover thans van belang, luidt als volgt: "(…...) de klachten zijn van lichamelijke en psychische aard. Betrokkene heeft een kwaadaardige gynaecologische tumor waarvoor ze in september 1999 is geopereerd. In november 2001 is ze opnieuw geopereerd ivm een recidief van de tumor. De tumor recidiveert de laatste tijd geregeld (dit in tegenstelling tot periode voor advies 14-04-2000). Ook heeft ze meerdere psychische klachten in het kader van een depressieve stoornis (…...) Betrokkene staat onder nauwgezette controle van de gynaecoloog en oncoloog om recidieven zo vroeg mogelijk op te sporen en (chirurgisch) te behandelen. Dit zal nog jarenlang nodig zijn waarbij zo nu en dan operaties te verwachten zijn gezien het beloop van het ziektebeeld (...…) Geheel zonder therapie verwacht ik wel een medische noodsituatie op de korte termijn gezien het recidiverende karakter van de tumor (...…) Betrokkene kan medisch gezien reizen in de huidige situatie. Wel is continuatie van de medicatie en een gedegen medische overdracht van de medische gegevens aangewezen (...…)". 2.11 Op 6 juni 2002 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen COA en het gezin [A.], waarbij aan het gezin [A.] is meegedeeld dat de finale vertrektermijn op 3 juli 2002 zou verlopen. 2.12 De schriftelijke verklaring van J.W.A.M. Hopstaken, GGZ-arts bij GGNet, Netwerk voor de Geestelijke Gezondheidszorg in Oost-Gelderland en Zutphen, d.d. 18 juli 2002 luidt, voor zover van belang: "(...) Betreft: Mevr. [A.] (…..) Dhr [A.] (...…) Kinderen: - [naam 1] (…...) - [naam 2] (…...) - [naam 3] (...…) - [naam 4] (...…) Hierbij meld ik dat bovenstaande patiënten sedert 23-02-2001 onafgebroken in behandeling zijn bij RIAGG Oost-Gelderland (...…) en dat medische zorg in Nederland noodzakelijk is. Patiënten zijn niet in staat naar het land van herkomst te reizen aangezien er sprake is van ernstige medische en psychiatrische en psychosociale problematiek die hen daartoe niet verantwoord de mogelijkheid geeft. Een verblijf in het land van herkomst om nadere rechtspreking af te wachten is absoluut gecontraïndiceerd, en ik kan niet instaan voor de mogelijke gevolgen (…...)" 2.13 Bij brief van 14 augustus 2002 heeft de IND het BMA om nader advies gevraagd omtrent de vraag of [mevrouw] [A.] in de huidige medische situatie in staat is om te reizen. 2.14 Het BMA heeft hierop bij brief van 11 september 2002 geantwoord: "(...…) Uit de meegezonden verklaring van 18-07-2002 blijkt niet dat de medische situatie van betrokkene is veranderd sinds het schrijven van het medisch advies van 27-06-2002 (...…) Uit de specifiek op deze casus nagevraagde bron in Bosnië-Herzegovina (zie bijlage) blijkt dat voor zowel de lichamelijke als de geestelijke problematiek therapiemogelijkheden in het universiteitsziekenhuis van Sarajevo mogelijk zijn. Onder continuatie van de medicatie en met een overdracht van de medische gegevens is dan een reis naar Bosnië-Herzegovina medisch gezien mogelijk (…)". 2.15 De behandelend gynaecoloog van [mevrouw] [A.], R. Gerritse, verbonden aan het Streekziekenhuis Koningin Beatrix te Winterswijk heeft bij brief van 25 februari 2003 meegedeeld: "(...…) De gezondheidstoestand van cliënte is zodanig dat medische behandeling in Nederland noodzakelijk is. Het betreft een kwaadaardige aandoening van de schaamlippen. Het gaat, gezien de leeftijd van patiënte om een zeer zeldzame aandoening. De medische behandeling bestaat uit langdurige controle en zonodig verwijdering van het tumorproces. Als patiënte naar het land van herkomst verwezen wordt, bestaat er waarschijnlijk een onmogelijkheid voor verder behandeling. Daar dit alleen mogelijk is in gespecialiseerde en hierom te dure ziekenhuizen. Uiteindelijk zal het voor patiënte fataal kunnen aflopen. Mijns inziens is verwijdering van cliënte met betrekking tot haar gezondheidstoestand niet verantwoord. Er kan op korte termijn na stopzetting van de behandeling een noodsituatie ontstaan, waarbij het gezwel terug kan komen (…...)". 3.DE VORDERING, DE GRONDEN EN HET VERWEER 3.1[de heer en mevrouw A.] vorderen dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis hen ontheft van de tegen hen bij vonnis d.d. 26 februari 2003 uitgesproken veroordeling en thans COA alsnog in haar vorderingen niet ontvankelijk verklaart, althans deze haar ontzegt, met veroordeling van COA in de kosten van dit verzet. 3.2 COA heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop zo nodig in het hierna volgende zal worden ingegaan. 4. DE BEOORDELING 4.1 Vaststaat dat [de heer en mevrouw A.], gelet op de afloop van de door hen gevoerde procedures, uitgeprocedeerde asielzoekers zijn, die echter op grond van B1/4.8.2 van de Vreemdelingencirculaire de uitkomst van de op 5 februari 2003 (gelijktijdig met het ingestelde beroep) verzochte voorlopige voorziening in Nederland af mogen wachten. [de heer en mevrouw A.] hebben daardoor momenteel rechtmatig verblijf in Nederland, hetgeen in de brief van de IND d.d. 19 maart 2003 wordt bevestigd. 4.2 Schrijnende omstandigheden van humanitaire aard kunnen zich verzetten tegen toewijzing van een bevel tot ontruiming in kort geding of nopen tot het stellen van voorwaarden aan het bevel tot ontruiming. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard dient aansluiting te worden gezocht bij het "uitstel van vertrekbeleid" van de IND. Uitstel van vertrek kan in dat beleid worden verleend indien het, gelet op de gezondheidstoestand van betrokkene of van één van zijn/haar gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen en er directe medische noodhulp geboden moet worden. 4.3 Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt dat [mevrouw] [A.] onder behandeling staat vanwege ernstige lichamelijke problemen. Naast het beroep tegen de negatieve beslissing op de aanvraag om een vergunning tot verblijf met als doel 'verblijf voor het ondergaan van medische behandeling', hebben [de heer en mevrouw A.] de IND verzocht om toepassing van artikel 64 Vw2000, en daarmee om voortzetting van de Rva-voorzieningen. Dit verzoek dient volgens [de heer en mevrouw A.] opgevat te worden als een verzoek op grond van het Tussentijds bericht Vreemdelingencirculaire 2001/31 (TBV 2001/31, thans TBV 2002/43), nu zij op dit moment rechtmatig in Nederland verblijven. Het COA erkent dat er opvang wordt verleend indien dit verzoek zou worden gehonoreerd. Onder deze - nog onzekere - omstandigheden weegt het belang van [de heer en mevrouw A.] bij verlenging van de Rva-voorzieningen zwaarder dan het belang dat COA voor haar vordering tot ontruiming aanvoert, te weten de druk op de opvang, de financiële belangen en het politiek-maatschappelijk krachtenveld. Het door [de heer en mevrouw A.] ingediende verzoek kan namelijk niet bij voorbaat kansloos worden gekwalificeerd, hetgeen eveneens geldt voor hun beroep tegen de afwijzing van het verzoek om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd om medische redenen. Het is immers nog maar zeer de vraag of voldaan kan worden aan de door het BMA gestelde voorwaarden. COA heeft immers onvoldoende gemotiveerd weersproken dat voor [mevrouw] [A.] de toegang tot de medische voorzieningen in het land van herkomst in verband met haar Roma-achtergrond moeilijk zo niet onmogelijk zijn. Dit wordt bevestigd door het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 5 juli 2002 inzake Bosnië-Herzegovina, waarin wordt aangegeven dat: "(…...) de beschikbaarheid van de gezondheidszorg in Bosnië-Herzegovina onvoldoende is om de vraag naar medische zorg adequaat te beantwoorden. Met name chronisch zieken en mensen met behoefte aan permanente zorg zijn hiervan de dupe. Deze situatie is enerzijds het gevolg van complexe wet- en regelgeving aangaande de medische zorg en zorgverzekeringen, anderzijds van het gebrek aan fondsen en middelen. Ook komt het voor dat minderheden worden gediscrimineerd bij de toegang tot de gezondheidszorg, waardoor zij niet altijd de noodzakelijke medische zorg krijgen. Eenvoudige medische behandeling is in Bosnië-Herzegovina mogelijk. Voor meer complexe ingrepen zijn niet altijd de vereisten middelen voorhanden (…...)". Uit het feit dat COA na het verstrijken van de finale vertrektermijn [de heer en mevrouw A.] nog heeft ondergebracht in een ander asielzoekerscentrum op grond van de medische problematiek van [mevrouw] [A.], blijkt dat ook COA zich ontvankelijk heeft getoond voor de schrijnende situatie van dit gezin met vier minderjarige kinderen, waarvan de moeder getroffen is door een ernstige, chronische kwaal, die haar ook geestelijk heeft gedestabiliseerd. Daar staat tegenover dat gesteld noch gebleken is dat COA de specifieke woning op korte termijn nodig heeft en de in het algemeen door haar aangevoerde - ook legitieme - belangen in het onderhavige geval dusdanig knellen dat onmiddellijke ontruiming van de door [de heer en mevrouw A.] bewoonde ruimte(n) gerechtvaardigd is. 4.4 Het verstekvonnis zal derhalve ook worden vernietigd. COA zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding en van de verzetprocedure. 5.BESLISSING De voorzieningenrechter, rechtdoende in het verzet tegen het in kort geding tussen partijen gewezen vonnis van 26 februari 2003: 1. ontheft [de heer en mevrouw A.] van de veroordeling tot ontruiming van de door hen gebruikte ruimte(n) in het AZC Winterswijk te Winterswijk binnen drie dagen na betekening van dat vonnis met al het hunne en de hunnen, alsmede van de veroordeling tot betaling van de proceskosten, tegen hen uitgesproken bij voormeld vonnis van 26 februari 2003, tussen hen en COA gewezen; 2. wijst de vorderingen van COA af; 3. veroordeelt COA in de kosten van dit verzet, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [de heer en mevrouw A.] gevallen en begroot op 68,20 EURO wegens verschotten en op 703,36 EURO voor salaris procureur, te voldoen als volgt: aan de griffier van deze rechtbank door storting op bankrekeningnummer 19.23.25.922 ten name van DS 547 Arrondissement Zutphen, Postbus 9008, 7200 GJ Zutphen terzake van: 1. kosten dagvaarding 68,20 EURO 2. salaris procureur 703,36 EURO 4. veroordeelt COA in de kosten van de verstekprocedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van [de heer en mevrouw A.] gevallen en begroot op nihil; 5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 6. wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mr. D. Vergunst, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2003 in tegenwoordigheid van mr. S. Kuypers, griffier. SK/VG