Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF7409

Datum uitspraak2003-04-09
Datum gepubliceerd2003-04-16
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersRekestnr. 153368 / FA RK 02-5945
Statusgepubliceerd


Uitspraak

rekestnr. 153368 / FA RK 02-5945 Rechtbank Utrecht BESCHIKKING van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van: A.M.L. Juristen B.V., gevestigd te Amsterdam, nader te noemen: AML, gemachtigde: mr. J. Weeling te Amsterdam, - t e g e n - Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht, zetelend te Utrecht, nader te noemen: de gemeente. 1. Verloop van de procedure AML heeft op 18 januari 2002 ter griffie van deze rechtbank, sector bestuursrecht, een beroepschrift ingediend. De gemeente heeft daarop bij brief van 6 februari 2002 gereageerd. De sector Bestuursrecht heeft de zaak op 25 oktober 2002 doorgestuurd naar de sector Handels- en Familierecht van deze rechtbank. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van de meervoudige kamer van 4 december 2002. 2. Vaststaande feiten - AML is een commercieel juristenkantoor, dat zich met name richt op de juridische dienstverlening aan het bedrijfsleven. - AML heeft de gemeente bij brieven van 21 september 2001 en 24 september 2001 verzocht om inlichtingen uit het bevolkingsregister met betrekking tot respectievelijk [betrokkenen] beide in verband met de aanvang van een civielrechtelijke procedure. - De gemeente heeft bij brief van 27 september 2001 geweigerd de gegevens te verstrekken en daarbij gewezen op de mogelijkheid om een bezwaarschrift in te dienen. - AML heeft daarop gereageerd bij brief van 28 september 2001 en verzocht het besluit te herzien. - Op 20 november 2001 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarna de gemeente bij brief van 11 december 2001 het bezwaarschrift ongegrond verklaard heeft. De gemeente heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid beroep in te stellen bij de sector Bestuursrecht van deze rechtbank. 3. Beoordeling van het verzochte Ontvankelijkheid, bevoegde rechter Het verzoek van AML om verstrekking van gegevens is gebaseerd op artikel 98 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, hierna: de Wet GBA. De Wet GBA bevat een regeling met betrekking tot de rechtsbescherming voor degene op wie de gegevens betrekking hebben. Sinds de wetswijziging van 1 september 2001 (samenhangend met de inwerkingtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens) worden beslissingen van het College van Burgemeester en Wethouders met betrekking tot de bijhouding van gegevens ingevolge artikel 83 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Beslissingen op een verzoek van de betrokkene betreffende de verstrekking van gegevens aan derden, als bedoeld in de artikelen 102, eerste lid, 103 en 104 Wet GBA worden sinds die datum eveneens gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Awb. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is op beslissingen in verband met de Wet GBA niet van toepassing, omdat de Wet GBA een eigen privacyregeling kent. Deze eigen privacyregeling sluit nauw aan bij de Wbp. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever dit ook beoogd heeft. De Wet GBA bevat geen uitdrukkelijke regeling voor een beroepsgang voor derden tegen een beslissing over de verstrekking van gegevens. Nu bij de recente wijziging van de Wet GBA van 1 september 2001 de rechtsbescherming van de burger tegen bepaalde beslissingen expliciet is geregeld en onder de Awb is gebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de omstandigheid dat beslissingen ingevolge (onder meer) artikel 98 Wet GBA niet onder de Awb zijn gebracht, worden afgeleid dat deze beslissingen geen besluit in die zin zijn, zodat daarvoor de verzoekschriftprocedure bij de burgerlijke rechter openstaat. De rechtbank merkt in dit verband op dat ook de Wbp een systeem van rechtsbescherming kent waarbij zowel de burgerlijke rechter als de bestuursrechter een taak hebben. De rechtbank is van oordeel dat het door AML ingediende beroepschrift als verzoekschrift kan worden aangemerkt nu het een zaak betreft op grond van artikel 98 Wet GBA. Verzoeker kan in dat verzoek dan ook ontvangen worden. De rechtbank vat het verzochte op als een verzoek om de gemeente te bevelen gegevens betreffende [betrokkenen] te verstrekken. Daaraan doet niet af dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in februari 1999 uitspraak heeft gedaan in enkele zaken betreffende artikel 98 Wet GBA, nu het stelsel van rechtsbescherming van de Wet GBA nadien ingrijpend is gewijzigd. Inhoudelijke beoordeling Ingevolge artikel 98 Wet GBA wordt aan een derde op schriftelijk verzoek een gewaarmerkt afschrift verstrekt van bepaalde gegevens: - voorzover de verstrekking van die gegevens is voorgeschreven in een algemeen verbindend voorschrift, dan wel - voorzover die gegevens noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift en - worden gevraagd door een derde die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast. De gemeente heeft erkend dat AML te beschouwen is als een derde die uit hoofde van ambt of beroep gewoonlijk met gerechtelijke werkzaamheden is belast. De gemeente heeft ook erkend dat de gegevens noodzakelijk zijn in verband met de uitvoering van een algemeen verbindend voorschrift. De gemeente heeft aan haar weigering het volgende ten grondslag gelegd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt duidelijk dat de wetgever niet beoogde verstrekking aan verzoekers als AML mogelijk te maken. De bedoeling was om verstrekking alleen mogelijk te maken aan beroepsgroepen als advocaten en deurwaarders, die een gedragscode kennen die waarborgt dat de verstrekte gegevens op een zorgvuldige manier behandeld worden. Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van AML verklaard dat de bij AML werkzame juristen lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Rechtskundig Adviseurs, dat AML dit ook van hen verlangt, en dat deze beroepsvereniging eigen gedragsregels kent. Anderzijds is gebleken dat overtreding van deze verenigingsgedragsregels alleen interne consequenties kan hebben, zonder gevolgen voor de beroepsuitoefening. De rechtbank overweegt dat de bedoeling van de wetgever om verstrekking alleen mogelijk te maken aan beroepsgroepen die een gedragscode kennen, alleen valt af te leiden uit de wetsgeschiedenis en niet blijkt uit de tekst van de wet. Uitleg van de Wet GBA in het licht van de wetsgeschiedenis kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet zover gaan dat een essentieel element dat niet in de Wet GBA is opgenomen, daaraan wordt toegevoegd op basis van de Kamerstukken. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat artikel 98 Wet GBA ten aanzien van het onderhavige verzoek niet behoort te worden uitgelegd zoals door de gemeente wordt voorgestaan. Gelet op de overige omstandigheden concludeert de rechtbank dat het verzoek van AML, zoals boven omschreven, dient te worden toegewezen. 4. Beslissing De rechtbank beveelt de gemeente om aan AML binnen veertien dagen inlichtingen uit het bevolkingsregister te verstrekken met betrekking tot [betrokkenen] zoals omschreven in de brieven van AML van respectievelijk 21 september 2001 en 24 september 2001. Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Quik-Schuijt, voorzitter van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, en door mrs. M.C.M. van Laar en C.S. Schoorl, leden van de meervoudige kamer, in aanwezigheid van mr. N.I. Ganzevoort, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 april 2003. w.g. griffier w.g. rechter