Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF7808

Datum uitspraak2003-04-24
Datum gepubliceerd2003-04-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersReg.nr.: 02/1853
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector bestuursrecht Reg.nr.: 02/1853 UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen: Eisers, en Het College van Dijkgraaf en Heemraden van het Waterschap Rivierenland gevestigd te Druten, rechtsopvolger van het Polderdistrict Groot Maas en Waal, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder van 18 juli 2002. 2. Procesverloop Bij besluit van 5 december 2001 heeft het Polderdistrict Groot Maas en Waal, thans het Waterschap Rivierenland, aan eisers een last onder dwangsom opgelegd voor het zonder keurontheffing toelaten van vee binnen de kernzone van de waterkering. Tegen dit besluit hebben eisers op 15 januari 2002 bezwaar gemaakt. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het eerdergenoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit hebben eisers op 27 augustus 2002 beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna de gronden van het beroep zijn uiteengezet in een aanvullend beroepschrift van 14 oktober 2002. Verweerder heeft op 12 november 2002 een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 4 december 2002 heeft verweerder een nader stuk overgelegd. Bij brief van 26 maart 2003 hebben eisers nadere stukken overgelegd. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 7 april 2003. Van eisers is de heer J. aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer H. Stok en de heer A. de Fockert, beiden werkzaam bij het Waterschap Rivierenland. 3. Overwegingen In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eisers vee bij herhaling grazend en zonder begeleiding werd aangetroffen in de kernzone van de waterkering, hetgeen op grond van de Keur van het Polderdistrict Groot Maas en Waal (hierna: de Keur van het Polderdistrict) zonder ontheffing niet is toegestaan. Nu deze overtredingen de kwaliteit van de primaire waterkering en daarmee de veiligheid van het achterliggende gebied in gevaar brengen en eisers geen afdoende maatregelen hebben getroffen om herhaling te voorkomen, zal een dwangsom worden verbeurd van ƒ 2.500,- per dag dat de overtreding wordt geconstateerd tot een maximum van ƒ 25.000,-. Volgens verweerder is de perceeleigenaar die vee houdt op grond van de Keur van het Polderdistrict verplicht zorg te dragen voor een goede afrastering en het onderhoud daarvan. Verweerder meent dat eisers in voldoende mate schadeloos zijn gesteld voor de nadelige gevolgen van de perceelsplitsing en dat er geen afspraken zijn gemaakt omtrent nieuwe, extra opritten. Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en stellen zich op het standpunt dat hun vee door een reductie en opsplitsing van hun kavel, ten gevolge van de aanleg van een nieuwe dijk, sterk verminderde vluchtmogelijkheden heeft bij hoog water. Eisers menen dat verweerder in strijd met de afspraak geen opritten ter hoogte van hun grond heeft aangelegd, waardoor het snel afvoeren van vee bemoeilijkt wordt dan wel onmogelijk is. Eisers menen dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderhoudsplicht ten aanzien van de afrastering. Voor zover die verplichting berust bij de grondgebruikers, is verweerder voor de helft onderhoudsplichtig, nu de dijk eigendom is van het Waterschap en wordt beweid. Eisers stellen voorts dat zij overlast ondervinden van onbekende pony's en honden. Zij nemen het standpunt in dat de te verbeuren dwangsom niet in verhouding staat tot het door overtreding geschonden belang en het beoogde effect. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Het Polderdistrict Groot Maas en Waal is per 1 januari 2002 gefuseerd met de Polderdistricten Betuwe, Tieler- en Culemborgerwaarden, het Waterschap van de Linge en het Zuiveringsschap Rivierenland. Uit deze fusie is met ingang van genoemde datum het Waterschap Rivierenland ontstaan. Ingevolge artikel 22 van de Keur van het Waterschap Rivierenland (hierna: de Keur) treedt de betreffende keur in werking op 1 april 2002 en vervallen op die dag de keuren zoals deze golden voor de afzonderlijke bovengenoemde bestuursorganen. Gelet op het hiervoor overwogene stelt de rechtbank vast, dat ten tijde van het bestreden besluit de Keur van kracht was. Nu verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op de Keur van het Polderdistrict, stelt de rechtbank vast dat dit besluit wegens een onjuiste wettelijke grondslag voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt. Volgens artikel 1 van de Waterschapswet hebben waterschappen de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel. De taken die tot dat doel aan waterschappen zijn of worden opgedragen betreffen volgens het tweede lid de waterkering, hetzij de waterhuishouding, hetzij beide. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder e, van de Keur is het verboden om binnen de kernzone van primaire waterkeringen dieren te houden of te laten lopen. Op grond van artikel 6 van de Keur zijn eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van dieren en welke zijn gelegen nabij waterkeringen waarop ingevolge artikel 7, eerste lid, onder e, het houden van dieren is verboden, verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen en te onderhouden. In artikel 61, eerste lid van de Waterschapswet is bepaald dat het waterschapsbestuur bevoegd is tot toepassing van bestuursdwang. Overeenkomstig artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Het tweede lid bepaalt onder meer dat de last onder dwangsom ertoe strekt een herhaling van de overtreding te voorkomen. Op 5 en 14 november 2001 is door verweerder geconstateerd dat er vee van eisers los over de Gamerse dijk, te weten de percelen Kerkwijk P 1192 (gedeeltelijk), 1296, 1299 en 1309, liep. Deze percelen behoren toe aan verweerder. Eisers zijn hiervan op de hoogte gebracht en verzocht het vee te verwijderen en maatregelen te treffen teneinde herhaling van de overtreding te voorkomen. Vooropgesteld moet worden dat het beroep, voor zover gericht tegen de gang van zaken rond de onteigening van grond en de schade die eisers dientengevolge stellen te hebben geleden, buiten de omvang valt van het onderhavige geding, zodat dit buiten beschouwing dient te blijven. De rechtbank overweegt voorts dat artikel 1 van de Waterschapswet voldoende grondslag biedt voor het oordeel dat de zorg voor de waterkering nabij het perceel van eisers tot de taken van het waterschap behoort. De rechtbank acht aannemelijk dat de aanwezigheid van vee op de waterkering, door het vertrappen van het de dijkbedekking en het wegvreten van de beschermende begroeiing, tot schade aan de dijk kan leiden en dat dergelijke schade met een afrasterplicht kan worden voorkomen. De verbodsbepalingen in de Keur zijn opgenomen ter bescherming van het waterschapsbelang. De rechtbank stelt vast dat verweerder de bevoegdheid heeft een last onder dwangsom op te leggen om herhaling van een overtreding te voorkomen. De rechtbank acht geen omstandigheden aanwezig op grond waarvan verweerder in het onderhavige geval, waarin eisers hebben gehandeld in strijd met de voorschriften van de Keur, van de toepassing van deze bevoegdheid had behoren af te zien. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het vastgestelde bedrag van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het gelaedeerde belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom van ƒ 2.500,- per dag dat de overtreding wordt geconstateerd tot een maximum van ƒ 25.000,-. Overeenkomstig artikel 6 van de Keur dienen eisers zorg te dragen voor de afrastering, zodat de stelling dat verweerder geheel of voor de helft onderhoudsplichtig is, niet kan slagen. Bij een voldoende kerende afrastering, zoals vereist in artikel 6 van de Keur, heeft het vee van eisers geen toegang tot de kernzone van de waterkering, zodat de stelling van eisers dat zij hinder ondervinden van de aanwezigheid van onbekende pony's of honden geen doel treft. Nu niet is gebleken dat eisers kosten hebben gemaakt voor rechtsbijstand ziet de rechtbank geen aanleiding om over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven; bepaalt voorts dat het Waterschap Rivierenland aan eisers het door hen betaalde griffierecht ad € 109,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, rechter, en in het openbaar uitgesproken op ,in tegenwoordigheid van mr. A.M. Vloedbeld als griffier. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Verzonden op: Coll: