Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF7836

Datum uitspraak2003-02-26
Datum gepubliceerd2003-04-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/10520
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / belangenafweging. De omstandigheid dat de inbewaringstelling gerechtvaardigd was laat onverlet dat ook gedurende de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel steeds moet worden nagegaan of de maatregel met het oog op uitzetting (nog langer) wordt gevorderd. Dit geldt in het bijzonder bij vreemdelingen op leeftijd als eiser. Ter zitting is gebleken dat het paspoort van eiser thans in bezit is van de vreemdelingendienst. Hiermee is een van de gronden voor inbewaringstelling komen te vervallen. Tevens is ter zitting gebleken dat eiser in een cel last heeft van benauwdheid en dat hij met behulp van vrienden spoedig Nederland wil verlaten. Bij de belangenafweging neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen sprake is van contra-indicaties en dat eiser de leeftijd van 69 jaar heeft bereikt. Ook is van belang dat eisers paspoort zich bij de vreemdelingendienst bevindt, zodat verweerder erop kan toezien dat eiser gecontroleerd uitreist. De belangenafweging dient onder deze omstandigheden in het voordeel van eiser uit te vallen. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 03/10520 VRONTN IND-nr.: 8910.02.0195 inzake : A, geboren op [...] 1934, van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, verblijvende op het Politiebureau Meer en Vaart te Amsterdam, eiser, gemachtigde: mr. P. de Jonge, advocaat te Amsterdam, tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. H. Hanoeman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Minsterie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 14 februari 2003 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 18 februari 2003 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 25 februari 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig F. El-Madni, als tolk in de Arabische taal. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser namens eiser opheffing van de maatregel gevorderd. II. OVERWEGINGEN Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. In het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding is opgenomen dat eiser op 14 februari 2003 door de Vreemdelingenpolitie staande is gehouden op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als gevolg van een controle in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV). Niet duidelijk is evenwel waaruit dit vermoeden van illegaal verblijf viel af te leiden. Slechts het feit dat het een islamitische slagerij betrof, heeft de Vreemdelingenpolitie kennelijk doen besluiten daar een controle op grond van de WAV uit te voeren. Dat is discriminatoir handelen. Bovendien was er vóór de controle sprake van onvoldoende objectieve gegevens. Dat is blijkens het proces-verbaal niet anders geworden door hetgeen tijdens de controle is waargenomen. Eiser is aangetroffen zonder identiteitspapieren. Zijn paspoort is thans echter in het bezit van de Vreemdelingendienst. Eiser heeft verklaard uit Nederland te willen vertrekken en vrienden van eiser hebben aangegeven bereid te zijn een ticket ten behoeve van eiser te financieren. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Het redelijk vermoeden van illegaal verblijf op grond waarvan de Vreemdelingenpolitie eiser heeft staande gehouden, is gebleken nadat eiser tijdens een WAV-controle desgevraagd geen identiteitspapieren kon overleggen. Verweerder merkt echter op dat de ingevolge de WAV uitgeoefende controlebevoegdheden van de Vreemdelingenpolitie op grond van de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in onderhavig beroep niet door de rechter kunnen worden getoetst. Eiser is in het bezit van een Marokkaans paspoort. Dat paspoort is thans in het bezit van de Vreemdelingenpolitie. Tevens is inmiddels gebleken dat eiser een verblijfsrecht in Spanje heeft. Verweerder is thans bezig met een uitzetting van eiser naar Spanje. Een vlucht naar Spanje ten behoeve van eiser is reeds aangevraagd, een vluchtdatum is echter nog niet bekend. De rechtbank overweegt het volgende. De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2002 (ABRvS 200202613/1), de rechtmatigheid van de controle in het kader van de WAV in beginsel niet ter beoordeling van de vreemdelingenrechter staat. Voor zover de gemachtigde van eiser heeft betoogd dat verweerder door te controleren bij een Islamitische slagerij discriminatoir heeft gehandeld, wordt dit betoog gepasseerd nu dit onvoldoende onderbouwd is. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft. Eiser beschikte ten tijde van de oplegging van de maatregel ex artikel 59 van de Vw 2000 niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, had zich niet gemeld bij de korpschef en beschikte niet over een vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, zodat aannemelijk kon worden geacht dat eiser zich aan de uitzetting zou onttrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft gemeend dat het belang van de openbare orde de bewaring vorderde. De omstandigheid dat de inbewaringstelling gerechtvaardigd was, laat echter onverlet dat ook gedurende de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel steeds moet worden nagegaan of het middel van vrijheidsontneming met het oog op de uitzetting (nog langer) wordt gevorderd. Dit geldt in het bijzonder bij vreemdelingen op leeftijd als eiser. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn paspoort thans in bezit is van de vreemdelingendienst, hetgeen door verweerder is erkend. Hiermee is één van de gronden voor inbewaringstelling komen te vervallen. Eiser heeft ter zitting voorts aangegeven dat hij spoedig het land wil verlaten en dat vrienden bereid zijn een ticket voor hem te betalen. Daarnaast heeft eiser aangegeven last te hebben van benauwdheid en hartkloppingen sinds hij in detentie verblijft. De rechtbank is, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, van oordeel dat de belangen van eiser bij beëindiging van de vrijheidsontnemende maatregel thans zwaarder dienen te wegen dan het belang van verweerder bij voortzetting daarvan. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat er geen sprake is van contra-indicaties met betrekking tot de openbare orde en eiser de leeftijd van 69 jaar heeft bereikt. Tenslotte is van belang dat eisers paspoort zich inmiddels onder de Vreemdelingendienst bevindt, zodat verweerder erop kan toezien dat eiser gecontroleerd uitreist. Hieruit volgt dat de verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 26 februari 2003. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er geen aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De omstandigheden die de aanleiding vormen de maatregel op te heffen worden niet geacht eerder dan ter zitting te zijn ingetreden. III. BESLISSING: De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 26 februari 2003 wordt opgeheven. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2003, in tegenwoordigheid van, J.M. Mills griffier. Afschrift verzonden op: 7 maart 2003 Conc.: JM Coll: Bp: - D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.