Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF7873

Datum uitspraak2003-04-28
Datum gepubliceerd2003-04-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/083141-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Rechtbank Arnhem Sector strafrecht Militaire Kamer Parketnummer : 05/083141-00 Datum zitting : 14 april 2003 Datum uitspraak : 28 april 2003 VERKORT VONNIS TEGENSPRAAK in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : H geboren op : adres : plaats : Raadsman: mr. B. Damen, advocaat te Amersfoort 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 23 maart 2000, te of nabij Stroe, in de gemeente Barneveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk van K wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen aldaar opzettelijk voornoemde persoon (tegen diens wil) wederrechtelijk hebben/heeft vastgepakt en/of op de grond hebben/heeft gelegd en/of de polsen, althans (onder)armen, van die Van K hebben/heeft vastgebonden (met een zogenaamde tie-rap) en/of de (geschoeide) voeten van die Van K aan elkaar hebben/heeft gebonden en/of een (juten) zak en/of tape over/om het hoofd van die Van K hebben/heeft gedaan en/of voornoemde Van K, gedurende een periode van ongeveer een uur of daaromtrent, in elk geval gedurende enige tijd, hebben/heeft belet/ om zich vrij te bewegen en/of om zich aldaar te verwijderen; 2. hij, als militair, op of omstreeks 23 maart 2000, te of nabij Stroe, in de gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging een of meer andere militairen, althans alleen, opzettelijk van K, die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand door toen aldaar opzettelijk voornoemde Van K met (een) stok(ken)/tak(ken) op/tegen het lichaam te slaan en/of te steken en/of te prikken en/of te porren en/of op korte afstand, althans in de direkte omgeving, van die Van K te urineren en/of een hoeveelheid water en/of (vruchten)sap op/over het hoofd van die Van K te laten lopen en/of een hoeveelheid levensmiddelen op/in de mond en/of het gezicht van die Van K te doen. 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 14 april 2003 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. B. Damen, advocaat te Amersfoort. Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen en heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd van K (gemachtigde mr. I. K, advocaat te Enschede), die vordert dat verdachte wordt veroordeeld aan hem te betalen een bedrag van € 19.513,73 aan materiële en immateriële schadevergoeding en € 2.259,81 aan kosten voor rechtsbijstand. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een militaire detentie voor de duur van 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en voorts tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 500,-, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft voorts gesteld dat de vordering van de benadeelde partij van K niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Hij vordert daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 2a. De geldigheid van de dagvaarding De raadsman heeft de partiële nietigheid van de onder 2 tenlastegelegde feitelijke bedreiging met geweld dan wel feitelijke aanranding bepleit ten aanzien van de tenlastegelegde elementen “onder meer op korte afstand, althans in de directe omgeving van Van K te urineren en/of een hoeveelheid water en/of een hoeveelheid vruchtensap op/over het hoofd van Van K te laten lopen” en “en/of een hoeveelheid levensmiddelen op/in de mond en/of het gezicht van die Van K te doen”. De militaire kamer verwerpt dit verweer. Zij is van oordeel dat verdachte niet alleen wordt verweten het feitelijk bedreigen met geweld, waarop inhoudelijk het hele betoog van de raadsman is gebaseerd, maar ook het feitelijk aanranden. De door de raadsman bedoelde feitelijkheden zijn handelingen die kennelijk bedoeld zijn het begrip feitelijke aanranding nader feitelijk te omschrijven. De tenlastelegging is op dit punt niet onbegrijpelijk en de dagvaarding is derhalve niet nietig. 2b. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Van de zijde van de verdediging is de niet-ontvankelijkverklaring bepleit van het Openbaar Ministerie op grond van undue delay en willekeur. Naar het oordeel van de militaire kamer is van undue delay in de gegeven omstandigheden geen sprake. Hoewel de periode van 23 maart 2000 tot de terechtzitting op 14 april 2003 onwenselijk lang is kan dit het Openbaar Ministerie niet worden toegerekend. Aanvankelijk is de zaak tegen verdachte voorwaardelijk geseponeerd maar via een beklagprocedure op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering is door de militaire kamer van het gerechtshof te Arnhem bij beschikking van 21 januari 2003 aan de officier van justitie bevolen een strafvervolging in te stellen tegen verdachte ter zake van opzettelijke vrijheidsberoving alsmede ter zake van enige vorm van mishandeling. Na deze beschikking heeft de officier van justitie de vervolging met voortvarendheid opgevat en de zaak op korte termijn bij de militaire kamer aangebracht. Wel ziet de militaire kamer in deze lange periode een aanleiding tot het opleggen van een lagere straf. Het beroep op willekeur faalt reeds omdat het gerechtshof in het kader van de procedure op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering het Openbaar Ministerie heeft opgedragen tegen deze verdachte een vervolging in te stellen. Daarbij hebben de door de raadsman in dit verband genoemde andere personen naar het oordeel van de militaire kamer niet een vergelijkbare directe en niet louter passieve betrokkenheid bij het gebeurde als verdachte. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De verdediging heeft betoogd dat het wederrechtelijke karakter aan de vrijheidsbeneming ontbrak. Dienaangaande overweegt de militaire kamer dat het niet aannemelijk is dat Van K zich geheel spontaan als “krijgsgevangene” heeft aangeboden. De vrijheidsbenemende handelingen waren geen onderdeel van een oefening in het kader van de uitoefening van de dienst. De omstandigheid dat Van K mogelijk verwachtte dat jegens hem een “tegenactie” zou worden ondernomen neemt het wederrechtelijk karakter van de vrijheidsbeneming niet weg. Dit geldt ook voor het gegeven dat Van K, eenmaal van zijn vrijheid beroofd, om hem moverende redenen de indruk heeft gevestigd dat hij zich in zijn lot had geschikt en uiterlijk niet geïmponeerd was. De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij op 23 maart 2000, nabij Stroe, in de gemeente Barneveld, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk van K wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en verdachtes mededader toen aldaar opzettelijk voornoemde persoon tegen diens wil wederrechtelijk hebben vastgepakt en op de grond hebben gelegd en de polsen van die Van K hebben vastgebonden (met een zogenaamde tie-rap) en de geschoeide voeten van die Van K aan elkaar hebben gebonden en een juten zak en tape over/om het hoofd van die Van K hebben gedaan en voornoemde Van K gedurende enige tijd, hebben belet/ om zich vrij te bewegen en om zich aldaar te verwijderen ; 2. hij, als militair, op 23 maart 2000, nabij Stroe, in de gemeente Barneveld, tezamen en in vereniging met andere militairen opzettelijk van K, die toen militair was feitelijk heeft aangerand door toen aldaar opzettelijk voornoemde Van K met stokken/takken tegen het lichaam te prikken en te porren en op korte afstand van die Van K te urineren en een hoeveelheid water en vruchtensap op het hoofd van die Van K te laten lopen en een hoeveelheid levensmiddelen in de mond en/of het gezicht van die Van K te doen. Hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: feit 1: “medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 282, eerste lid, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. feit 2: “medeplegen van als militair opzettelijk een andere militair feitelijk aanranden”, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De feiten zijn strafbaar. 5. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 26 februari 2003, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. De militaire kamer overweegt verder nog als volgt. De bewezenverklaarde handelingen waren voor het slachtoffer vernederend en een aantasting van zijn lichamelijke integriteit. Ook al is het zo dat daaraan voorafging gevaarlijk en afkeurenswaardig handelen van Van K jegens verdachte c.q. collega’s van verdachte, toch rechtvaardigt dit niet represailles in deze vorm. Door zo te handelen heeft verdachte tevens het aanzien van de krijgsmacht schade toegebracht. Anderzijds zijn er in deze zaak ook factoren die aanleiding geven tot het opleggen van een lagere straf zoals: ? De lange duur van de procedure en de onzekerheid die hier het gevolg van was. ? Het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. ? De maatregelen tegen verdachte welke in verband met dit voorval door zijn werkgever zijn genomen. ? De aandacht in de media voor het gebeurde waarin niet zelden aan verdachte een kwalijker rol werd toegeschreven dan uit het bewezenverklaarde kan blijken. ? De ambivalente houding van het slachtoffer door medewerking te veinzen waardoor het voor verdachte moeilijker werd de ernst van de situatie te onderkennen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de militaire kamer dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een voorwaardelijke geldboete, welke ook uit een oogpunt van generale preventie van voldoende zwaarte dient te zijn. 6a. De beoordeling van de civiele vordering(en) De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade. De militaire kamer zal de benadeelde partij van K niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat deze niet van eenvoudige aard is waardoor de vordering zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. 7. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is, behalve de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht. 8. De beslissing De militaire kamer, rechtdoende: Verklaart de dagvaarding geldig. Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn strafvordering. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot betaling van een geldboete ten bedrage van € 300,- (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 (zes) dagen. Bepaalt dat deze geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De militaire kamer stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het eind van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De beslissing op de vordering van de benadeelde partij van K, wonende (gemachtigde mr. I. K, advocaat te Enschede) Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Verstaat dat de benadeelde partij zijn vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Aldus gewezen door: mr. B.N. Crol, vice-president als voorzitter, mr. R.J.J. van Acht, rechter, kapitein ter zee van administratie mr. P.J. Schreuder, militair lid, in tegenwoordigheid van J.L. de Vos, griffier. en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2003.