Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF8159

Datum uitspraak2003-02-20
Datum gepubliceerd2004-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-002702-01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van het opzettelijk invoeren (via Schiphol) van 116.370,3 gram cocaïne, medeplegen van 3x opzettelijk invoeren (via Schiphol) van hoeveelheden cocaïne, medeplegen voorbereidingshandelingen o.a. gericht op deze invoer van cocaïne, deelneming aan een misdadige organisatie, voorhanden hebben van vuurwapens en stroomstootwapen..
Verwerping verweren t.a.v. ontvankelijkheid van het O.M., gelijkheidsbeginsel, rechtmatigheid van het bewijs en strafmaat.
10 jaren gevangenisstraf.


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-002702-01 datum uitspraak 20 februari 2003 tegenspraak Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 19 juli 2001 in de strafzaak onder parketnummer 15/035216-00 tegen: [verdachte] geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1956 wonende te [adres] thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Haarlem. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 5 juli 2001 en in hoger beroep van 19 maart 2002, 2 april 2002, 11 juni 2002, 10 september 2002, 19 november 2002 en 6 februari 2003. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. De tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen. Bespreking van gevoerde verweren De raadsman heeft -kort samengevat- het volgende aangevoerd. 1. Het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte is op onrechtmatige wijze aangevangen. De aanleiding tot dit onderzoek, te weten de geheime informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid d.d. 3 mei 2000 (AH 01), moet als onbetrouwbaar gekwalificeerd worden en had niet ter exploitatie mogen worden aangeboden aan het tactisch team. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een andere groepering/organisatie zich op soortgelijke wijze met soortgelijke criminele activiteiten op Schiphol bezighield. De CIE heeft (bewust) verzuimd dit gegeven te onderzoeken. De CIE informatie was bovendien niet gebaseerd op twee onafhankelijke bronnen, maar slechts op één bron. De informatie omvat twee alinea's waarvan de inhoud onderling tegenstrijdig is. Blijkens de verklaring ter terechtzitting van de opsteller van deze informatie, de verbalisant Van Ommen, is van elk van de twee informanten één alinea afkomstig. Derhalve had deze informatie de code 0-1 moeten meekrijgen, hetgeen betekent dat deze informatie niet ter exploitatie had mogen worden aangeboden, Een en ander in onderlinge samenhang bezien leidt ertoe dat onrechtmatig CIE informatie is aangeboden. Het lijkt er op dat de politie zich voor het karretje van die andere criminele organisatie heeft laten spannen. Op grond van bovenstaande grove omissie dient het openbaar ministerie niet ontvankelijkheid verklaard te worden in de vervolging. Subsidiair dienen de resultaten van het onderzoek naar aanleiding van deze CIE informatie van het bewijs te worden uitgesloten en meer subsidiair zou een en ander nader onderzocht moeten worden. 2. Het openbaar ministerie heeft in strijd met het gelijkheidsbeginsel medeverdachte [medeverdachte 1] na ongeveer 10 dagen verzekering en voorlopige hechtenis in vrijheid gesteld en ten aanzien van [medeverdachte 1] op dit moment nog geen vervolgingsbeslissing genomen. Het dient er dan ook voor gehouden te worden dat ten aanzien van [medeverdachte 1] andere maatstaven hebben gegolden dan ten aanzien van verdachte, aangezien de -in de beginfase van het onderzoek bekende- feiten en omstandigheden strekkende tot verdenking van [medeverdachte 1] niet wezenlijk verschilden van de feiten en omstandigheden met betrekking tot verdachte, maar voor wat betreft de vervolging wel verstrekkend onderscheid is gemaakt. Het hof verwerpt de door de raadsman gevoerde verweren en overweegt daartoe als volgt. Ad 1. In het proces-verbaal RCID-informatie nr. 782-187/2000 van de Dienst Centrale Recherche (Criminele Inlichtingen Eenheid) van de politie Amsterdam/Amstelland d.d. 3 mei 2000 opgemaakt door H. van Ommen wordt zeer gedetailleerde en door de Criminele Inlichtingen Eenheid betrouwbaar geachte informatie gegeven betreffende verdachte [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte 2], waaronder een nauwkeurige beschrijving van de manier waarop al gedurende een jaar of twee cocaïne door hen met KLM-vliegtuigen binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht. De inhoud van deze informatie luidt als volgt: "[Verdachte] is al ongeveer 2 jaar bezig met de invoer van cocaïne in samenwerking met Colombianen. Zij krijgen de cocaïne binnen via een KLM-vliegtuig afkomstig van de Nederlandse Antillen/Venezuela. De cocaïne zit verstopt in de flightkit van het toestel en wordt hieruit gehaald door een KLM-medewerker, zijnde een contact van [verdachte], genaamd [medeverdachte 2]. Deze kan makkelijk bij de vliegtuigen komen. De partijen komen om de twee weken binnen. De Colombiaan staat bekend als [betrokkene]. Vliegtuigen met als eindbestemming Amsterdam worden gebruikt voor de invoer van cocaïne. Werknemers van de grondploeg, die bevoegd zijn om in laadruimte 1 of de belly de waardevolle goederen eruit te halen, zorgen er ook voor dat de cocaïne er uitgehaald wordt. De cocaïne zou verstopt zitten in lichtmetalen kisten (mogelijk aluminium) waarop een witte sticker is bevestigd met de rode letters AOG. De vliegtuigen waarin de cocaïne in de desbetreffende laadruimten wordt verstopt komen in geen geval uit risico landen". Deze CID-informatie -die blijkens het onderzoek ter terechtzitting, waaronder de getuigeverklaring van verbalisant Van Ommen, nog steeds actueel was op 4 juli 2000- vormt voldoende grondslag voor het in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Daaraan doet niet af dat een deel van genoemde CID-informatie achteraf niet geheel juist bleek te zijn. Aard, ernst en omvang van hetgeen via dat CIE-procesverbaal werd gerelateerd rechtvaardigden voorts de inzet van dwangmiddelen zoals -als voldoende dringend- telefoontaps. Aan het bovenstaande doet ook niet af dat telkens één van de twee informanten verantwoordelijk was voor één van de twee onderdelen van deze informatie en dat er mogelijk een tweede groepering actief was. Het hof neemt afstand van de door de raadsman gehanteerde codering. Van belang is alleen of deze informatie door de CIE op betrouwbaarheid is getoetst. Uit het onderzoek ter terechtzitting, met name uit de verklaring van de als getuige gehoorde verbalisant van Ommen, is gebleken dat de CIE de betrouwbaarheid van de informatie inderdaad heeft getoetst aan de hand van de haar ten dienste staande kanalen en deze informatie betrouwbaar heeft bevonden. Derhalve mocht zij deze informatie ten dienste stellen van het tactisch onderzoek. Nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden is het openbaar ministerie ontvankelijk, en is er geen reden tot bewijsuitsluiting of nader onderzoek. Aan het bovenstaande doet niet af dat een deel van de genoemde CID-informatie achteraf niet geheel juist bleek te zijn. Ad 2. De door de raadsman aangevoerde schending van het gelijkheidsbeginsel veronderstelt dat identieke (gelijke) zaken met ongelijke maten worden gemeten. Bij het onderzoek ter terechtzitting, tijdens hetwelk -op 19 maart 2002- door de advocaat-generaal is meegedeeld dat er nog een gerechtelijk vooronderzoek tegen [medeverdachte 1] loopt, is hiervan evenwel niet gebleken. Hieraan doet niet af dat [medeverdachte 1] -wiens voorlopige hechtenis door de rechtbank werd opgeheven- niet lang in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het verweer mist derhalve feitelijke grondslag. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen. De bewezenverklaring Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten is tenlastegelegd, met dien verstande dat: -Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde- hij in de periode van 12 tot en met 14 november 2000 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 116.370,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; -Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde- hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2000 tot en met 1 oktober 2000 (te weten op of omstreeks 11 september 2000 en 15 september 2000 en 28 september 2000) te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; -Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde- hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2000 tot en met 21 november 2000, te weten op of omstreeks 11 september 2000 en 15 september 2000 en 28 september 2000 en 30 oktober 2000 en 14 november 2000 en 17 november 2000, in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten (telkens) het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren en telkens (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4) binnen het grondgebied van Nederland brengen van telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, telkens - een ander heeft trachten te bewegen om dat feit te plegen en/of mede te plegen en/of - zich en/of één of meer anderen telkens gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of voorwerpen, en/of vervoermiddelen en/of gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) telkens: - contacten gelegd en/of onderhouden met elkaar en/of met (een contactpersoon van) de afzender/verzender (van de cocaïne) (in Suriname) en/of besprekingen gevoerd en/of bijgewoond en/of afspraken gemaakt over: * data en tijdstippen van verzending en/of aankomst van (een) vliegtuig(en) (in Nederland) in welk(e) vliegtuig(en) zich (vervolgens) de cocaïne bevond/zou bevinden en/of * welke hoeveelheden cocaïne zouden worden verzonden (naar Nederland) en/of * op welke wijze de cocaïne zou worden verpakt en vervoerd en/of verborgen en/of * door wie en op welk moment aan boord van het (in Nederland aangekomen) vliegtuig zou worden gekeken of de cocaïne zich aan boord bevond en/of door wie de cocaïne (vervolgens) van boord zou worden gehaald en/of * aan wie en op welke plaats en op welk moment de cocaïne (vervolgens) zou worden overgedragen en/of afgeleverd en/of in ontvangst genomen en/of * op welke wijze en plaats de (partij) cocaïne (in porties) verdeeld zou worden en/of * de (te ontvangen en/of uit te betalen) beloning(en) en/of * de wijze en de tijdstippen waarop informatie zou worden verstrekt en/of ontvangen en/of - vluchtgegevens omtrent (in Nederland) binnenkomende vliegtuigen (waarin zich de cocaïne bevond/zou bevinden) verkregen en/of verstrekt en/of - verpakkingsmateriaal (voor de te verzenden cocaïne) verschaft en/of overhandigd aan (een tussenpersoon van) de afzender/verzender (van de cocaïne) en/of - een (bestel)auto voorhanden/ter beschikking gehad waarin cocaïne geplaatst kon worden, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; -Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde- hij in de periode van 1 april 2000 tot en met 21 november 2000 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het telkens opzettelijk verrichten van handelingen zoals omschreven in de Opiumwet artikel 10a, eerste lid, zulks om een feit als bedoeld in de Opiumwet artikel 10, derde of vierde lid, voor te bereiden en/of te bevorderen en het telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne en het plegen van handelingen, gericht op het verdere vervoer en de opslag en de aflevering en ontvangst en overdracht van een (binnen het grondgebied van Nederland gebrachte) hoeveelheid van een materiaal, bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, welke deelneming bestond uit: - het ontwikkelen van plannen om vorenbedoelde misdrijven te plegen en het leggen van contacten en het maken van afspraken met betrekking tot deze misdrijven en uit het medeplegen van voornoemde misdrijven (Opiumwet artikel 2 lid 1 onder A en/of Opiumwet artikel 10a lid 1) en - het verstrekken en inwinnen van inlichtingen en (het geven van) aanwijzingen met betrekking tot de uitvoering en voorbereiding van deze misdrijven en het verrichten van diensten met betrekking tot deze misdrijven. -Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde- hij op 21 november 2000 te Amsterdam, gemeente Amsterdam, een wapen van categorie III (onder 1e), te weten een pistool (van het merk HS), en munitie van categorie III, te weten 15 patronen (van het merk S&B) en twee patronen (in kaliber .22 LR) (van de merken Fiocchi en/of CCI) en 50 patronen (in kaliber 9x19 mm) (van de fabrikant Compania Brasilena de Cartuchos S.A. Brasil), voorhanden heeft gehad; -Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde- hij op 21 november 2000 te Amsterdam een wapen van categorie II (onder 4e), te weten een vuurwapen in de vorm van een sleutelhanger, voorhanden heeft gehad; -Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde- hij op 21 november 2000 te Amsterdam een wapen van categorie II onder 5°, te weten een (hand)wapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel, voorhanden heeft gehad. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Bewijsoverweging Het hof onderkent dat verdachte niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest de getuige, tevens medeverdachte, [medeverdachte 2] te ondervragen omtrent de tenlastelegging en de voor verdachte belastende verklaringen die hij hierover bij de politie heeft afgelegd. Niettemin acht het hof de verklaringen van [medeverdachte 2] ten overstaan van de politie bruikbaar voor het bewijs, omdat deze verklaringen, die overigens onderling consistent zijn, betrouwbaar voorkomen en met de nodige behoedzaamheid zijn gebruikt, in voldoende mate steun vinden in de inhoud van de overige bewijsmiddelen. Op grond hiervan staat artikel 6 EVRM niet in de weg aan het gebruik van deze verklaringen van [medeverdachte 2]. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van een feit bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen of mede te plegen en zich of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van het feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en gelden voorhanden te hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit, meermalen gepleegd; De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten beschouwt het hof als een voortgezette handeling van de onder 3 op of omstreeks 11, 15 en 28 september 2000 alsmede op of omstreeks 14 november 2000 bewezenverklaarde feiten. Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het onder 5 bewezenverklaarde levert op: - handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot één vuurwapen van categorie III; - handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie; Het onder 6 en 7 bewezenverklaarde levert op: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. De op te leggen straffen en maatregel Strafmaatverweer De raadsman stelt dat -ter zake van de tenlastegelegde invoer van cocaïne op 28 september 2000 -in strijd met artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering door de opsporende instanties niet tot inbeslagname van de cocaïne is overgegaan. Immers, de politie beschikte over voldoende aanwijzingen dat zich in het toestel, dat op 28 september 2000 op Schiphol zou arriveren, cocaïne zou bevinden. Inbeslagneming was derhalve redelijkerwijs mogelijk. Nu dit niet is geschied dient strafvermindering te volgen, aldus de raadsman. Het hof verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer als volgt. Met betrekking tot de tenlastegelegde invoer van cocaïne op 28 september 2000 is van handelen in strijd met het doorlaatverbod zoals bedoeld in artikel 126ff Wetboek van Strafvordering geen sprake, nu blijkens de stukken van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting, meer in het bijzonder blijkens de verklaring van de ter terechtzitting als getuige gehoorde verbalisant Oosterhof, de aanwijzingen omtrent de aanwezigheid en vindplaats van drugs niet zodanig waren dat die aanwijzingen redelijkerwijs geen ruimte voor twijfel lieten dat er verdovende middelen op een bepaalde plaats en tijdstip aanwezig waren. Voorzover er overigens op enig tijdstip al sprake zou zijn geweest van een situatie waarin ingevolge artikel 126ff Wetboek van Strafvordering een plicht tot inbeslagneming zou hebben bestaan, dan nog kan verdachte zich niet beroepen op strafvermindering terzake, reeds omdat het bepaalde in artikel 126ff Wetboek van Strafvordering niet in het leven is geroepen in het belang van verdachte en voor hem derhalve geen rechtens te beschermen belang in het geding is. De rechtbank heeft verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van het beslag, een en ander als in het vonnis vermeld. De verdachte heeft hoger beroep doen instellen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de advocaat-generaal ten aanzien van het beslag gevorderd te beslissen conform de rechtbank. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de invoer in Nederland van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne. De ingevoerde cocaïne was afkomstig uit Suriname en werd per KLM-vliegtuig, verstopt in KLM-boxen, vervoerd. Bij aankomst op Schiphol werden door (een) KLM-medewerker(s) de boxen met daarin de cocaïne van boord gehaald. Verdachte speelde in die organisatie een belangrijke rol. Niet alleen heeft verdachte medeverdachten "geworven" voor het verrichten van chauffeurswerkzaamheden en het splitsen van de partijen cocaïne, ook is verdachte betrokken geweest bij de onderhandelingsgesprekken met de (tussenpersoon van de) leverancier van de cocaïne. Hij fungeerde ook als lijfwacht. Na elk voltooid transport behielden verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] samen een groot deel van de ingevoerde cocaïne. Vervolgens verkochten zij deze cocaïne aan een door verdachte geregelde afnemer. Verdachte heeft hieraan veel geld verdiend. Aldus heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van een markt voor cocaïne in Europa, in het bijzonder in Nederland. Cocaïne is voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijk en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving. Verdachte heeft zich laten leiden door winstbejag ten koste van anderen. Voorts heeft verdachte diverse wapens, waaronder een pistool en munitie voorhanden gehad. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met: - de rol van verdachte binnen de hierboven beschreven organisatie; - een voorlichtingsrapport van de Jellinek kliniek te Amsterdam opgemaakt door R. van Wijnen d.d. 28-03-2001 en hetgeen omtrent verdachte uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken; - de omstandigheid dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 april 2002, niet eerder is veroordeeld terzake van soortgelijke misdrijven. Al het voorgaande in aanmerking nemende acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Verbeurdverklaring Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een mobiele telefoon merk Nokia, type 8850, die aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezenverklaarde is begaan. Onttrekking aan het verkeer De inbeslaggenomen cocaïne, die aan verdachte toebehoort, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien die van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en die cocaïne bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten is aangetroffen en kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. De toepasselijke wettelijke voorschriften De opgelegde straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 56, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. De beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (TIEN) JAREN. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Verklaart verbeurd: één mobiele telefoon merk Nokia type 8850. Verklaart onttrokken aan het verkeer: cocaïne. Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Bockwinkel, Houben en Van Breukelen-Van Aarnhem, in tegenwoordigheid van mr. Oosterhof als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 februari 2003. Mr. Houben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.