Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF8242

Datum uitspraak2003-05-06
Datum gepubliceerd2003-05-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-001209-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 24-001209-02 Arrest d.d. 6 mei 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 12 november 2002 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], niet ter terechtzitting verschenen. Het vonnis waarvan beroep. De rechtbank te Leeuwarden heeft het openbaar ministerie bij voormeld vonnis niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging. Aanwending van het rechtsmiddel. De officier van justitie is d.d. 13 november 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen en heeft blijkens een op 2 december 2002 uitgereikt gerechtelijk schrijven het ingestelde hoger beroep aan verdachte betekend. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Gezien de dagvaarding in hoger beroep en gelet op het onderzoek dienaangaande ter terechtzitting heeft het hof verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte. Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 22 april 2003 en het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven in artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. De rechtbank heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard, omdat het doelbewust en met verontachtzaming van de belangen van verdachte en diens recht op een zorgvuldige vervolging van zijn zaak, de beginselen van een behoorlijke procesorde in zodanig ernstige mate heeft geschonden dat het openbaar ministerie - met erkenning door de rechtbank van het maatschappelijk belang van de opsporing en vervolging van snelheidsovertredingen - in zijn vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Dit oordeel van de rechtbank berust op een negental overwegingen, die volgens de rechtbank in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Uit die overwegingen blijkt dat de rechtbank tot haar oordeel is gekomen omdat "enigerlei vorm van regelgeving ontbreekt" en "bovendien door de wetgever niet is voorzien in een duidelijke norm voor de justitiabelen voor het gebruik van (storende) laserapparatuur". Daarbij merkt de rechtbank op dat bij de opsporing van overtreding van de geldende maximumsnelheid gebruik is gemaakt van de lasergun, welke niet is opgenomen in de "Regeling meetmiddelen politie". Alles afwegend oordeelt de rechtbank dat een strafrechtelijke reactie niet alleen "onzorgvuldig" is, maar ook "buitengewoon disproportioneel". Het hof overweegt het volgende. Uitgangspunt is dat het in artikel 167 respectievelijk artikel 242 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel meebrengt dat de beslissing tot vervolging door de officier van justitie in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter staat. Slechts indien die beslissing in strijd is met wet, verdrag of beginselen van een goede procesorde kan er sprake zijn van verval van het recht tot strafvervolging en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. In zijn arrest van 19 december 1995, NJ 1996, 249 oordeelde de Hoge Raad dat "niet kan worden uitgesloten dat onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren onder omstandigheden een zodanige ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert dat zulks - ook in een geval waarin overigens voldoende op rechtmatige wijze verkregen bewijsmateriaal voorhanden is - tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dient te leiden. Een zo ver gaande sanctie kan in dat geval echter slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuk op die beginselen, waardoor welbewust of met grove verontachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan". In dit oordeel ligt besloten dat onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren onder omstandigheden reden is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Hoewel de bewoordingen van de rechtbank enigszins anders luiden, heeft zij kennelijk aansluiting gezocht bij voornoemd arrest van de Hoge Raad. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter terechtzitting is het hof evenwel niet gebleken dat in het onderhavige geval sprake is geweest van onrechtmatig optreden door opsporingsambtenaren. Daaraan doet niet af dat regelgeving die toeziet op de ontwikkeling, produktie, verkoop en installatie van op lasertechnologie gebaseerde toepassingen ontbreekt. Het ontbreken van dergelijke regelgeving staat er immers niet aan in de weg dat een verdachte wordt vervolgd wegens overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Eveneens doet daaraan niet af dat een lasergun geen gecertificeerd meetmiddel is. In het voetspoor van Hoge Raad 22 augustus 2000, VR 2000, 150 moet immers worden geconstateerd dat geen rechtsregel zich verzet tegen gebruik van een meetmiddel, dat niet is opgenomen in de "Regeling meetmiddelen politie". Het voorgaande in ogenschouw nemend komt het hof tot het oordeel dat van onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren niet is gebleken en dat van een "onzorgvuldige" c.q. "buitengewoon disproportionele" strafrechtelijke reactie geen sprake is. Ook overigens is het hof niet gebleken van onregelmatigheden van de zijde van politie en justitie die tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie leiden. De conclusie moet dan ook zijn dat de rechtbank het openbaar ministerie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak. HET HOF, RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende: verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging; wijst de zaak terug naar de rechtbank Leeuwarden. Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Kalsbeek, voorzitter, Wedzinga en Van der Woude, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.