Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF8275

Datum uitspraak2003-02-06
Datum gepubliceerd2003-05-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/7121
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afghanistan / Taliban / vvtv. Eiser heeft twee jaar in Pakistan verbleven, nadat hij in Afghanistan werd gezocht door de Taliban. Volgens verweerder is niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging door de Taliban. Voorts is niet aannemelijk dat eiser in Pakistan te vrezen heeft voor de Taliban, omdat hij daar twee jaar ongemoeid is gelaten. Eiser komt niet in aanmerking voor een vvtv op grond van het TBV 2000/16 vanwege zijn verblijf van twee jaar in Pakistan. Bij verweerschrift heeft verweerder gewezen op nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83 Vw 2000. Verweerder heeft in dit verband gewezen op het ambtsbericht van 19 augustus 2002. Voorts is gewezen op het kabinetsbesluit van 9 september 2002 aangaande de niet-verlenging van het besluitmoratorium ten aanzien van asielzoekers van Afghaanse nationaliteit, de intrekking van het vertrekmoratorium en de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid. Verweerder heeft geconcludeerd dat derhalve geen rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning ex artikel 29 Vw 2000 aanwezig is. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging door de Taliban. Daarbij overweegt de rechtbank dat blijkens het ambtsbericht van 19 augustus 2002 het Talibanregime is verdreven en geen macht meer uitoefent in Afghanistan. In de beschikking van 5 december 2000 heeft verweerder geweigerd eiser een vvtv te verlenen vanwege zijn verblijf van twee jaar in Pakistan. Thans stelt verweerder zich op het standpunt dat die weigering de rechterlijke toets kan doorstaan, aangezien het categoriaal beschermingsbeleid voor Afghanistan inmiddels is beëindigd. De rechtbank concludeert dat verweerder de oorspronkelijke motivering niet heeft gehandhaafd en tevens geen verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat in eisers procedure, anders dan in gelijke gevallen, geen consequenties zijn verbonden aan het ambtsbericht van 15 februari 2002. Naar het oordeel van de rechtbank is de bestreden beschikking, voorzover is geweigerd eiser een vvtv te verlenen, gebrekkig gemotiveerd. De beschikking kan wegens strijd met artikel 7:12 Awb niet in stand blijven.


Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer regnr.: Awb 01/ 7121 UITSPRAAK inzake: A, geboren op [...] 1974, van Afghaanse nationaliteit, IND dossiernummer 9901.28.8113, eiser, gemachtigde: mr. N. Wittich-Schmidt, advocaat te Goor; tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, VOORHEEN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. A. Straatman, ambtenaar ten departemente. 1 PROCESVERLOOP 1.1 Op 29 januari 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 16 september 1999, uitgereikt op 20 september 1999, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiser geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen en geen voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) te verlenen. 1.2 Eiser heeft daartegen bij brief van 18 oktober 1999 bezwaar gemaakt. Eiser is op 18 mei 2000 gehoord door een ambtelijke commissie. Bij beschikking van 5 december 2000, bekendgemaakt op 15 januari 2001, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 1.3 Bij beroepschrift van 9 februari 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 11 december 2001 een verweerschrift ingediend. Op 25 oktober 2002 heeft verweerder een nader verweerschrift ingediend en daarbij feiten en omstandigheden aangevoerd die naar zijn mening op grond van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bij de beoordeling van het beroep dienen te worden betrokken. Eiser heeft op 15 maart en 3 november 2002 een nadere reactie ingezonden. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 november 2002. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2 OVERWEGINGEN 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking van 5 december 2000 in rechte stand kan houden. Behoudens eventuele toepassing van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 zal getoetst woorden aan het ten tijde van deze beschikking geldende recht. 2.2 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten. 2.3 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvragen, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep der Tadzjieken. Eisers vader was brigadegeneraal ten tijde van de Najibullah en de Mudjaheddin. Nadat de Taliban Kabul had ingenomen heeft de Taliban op 6 oktober 1996 eisers vader en broer gearresteerd. Op dat moment was eiser niet thuis. Dezelfde dag is de Taliban teruggekomen om eiser op te halen. Eiser heeft zich toen thuis schuilgehouden. De volgende dag heeft een Talib hem mishandeld bij de moskee. 's Avonds heeft eiser bij zijn tante gelogeerd. De volgende dag heeft hij zijn land verlaten en is naar Pakistan gegaan. Eiser heeft daar vernomen dat de Taliban meermalen bij hem thuis is geweest. Eiser heeft twee jaar in Peshawar een onderduikersbestaan geleid. Hij werkte daar in een magazijn. Een Talib die aanwezig was bij de arrestatie van zijn vader heeft eiser daar ontdekt bij een bezoek aan een bazaar en is hem gevolgd naar de winkel waar hij verbleef en heeft hem uitgescholden. Ook heeft hij eisers moeder onder druk gezet. Hij is daarop meteen gevlucht naar het huis van familie van zijn moeder. Ondertussen heeft de Taliban de winkel bezocht. Toen dit eiser ter ore kwam heeft hij Pakistan verlaten. 2.4 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen en de beschikking van 5 december 2000 als volgt gemotiveerd. Eiser kan onvoldoende reisdocumenten of identiteitspapieren overleggen die noodzakelijk zijn voor een beoordeling van het asielrelaas. Het overleggen van kopieën van de identiteitskaart van zijn vader en het schoolpasje van eiser is niet voldoende om zijn identiteit vast te stellen. Voorts heeft eiser tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn vrees voor vervolging door de Taliban. De vrees van eiser voor de Taliban vanwege het feit dat hij behoort tot de bevolkingsgroep der Tadzjieken en omdat zijn vader generaal was, berust slechts op vermoedens en op verklaringen van derden. Verweerder wijst hierbij naar de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 maart 1998 en van 3 november 1998. Eiser heeft niet aannemelijk weten te maken dat hij persoonlijk voor vervolging van de Taliban te vrezen heeft. De mishandeling bij de moskee vond volgens eisers verklaring plaats in verband met zijn afkomst. Hij heeft Afghanistan zonder problemen kunnen verlaten. Eiser heeft evenmin aannemelijk kunnen maken dat hij wordt gezocht in verband met de arrestatie van zijn vader en zijn broer, zodat er geen sprake kan zijn van family related persecution. Verder is niet aannemelijk dat hij in Pakistan te vrezen heeft voor de Taliban omdat hij daar twee jaar ongemoeid is gelaten. Het wekt bevreemding dat eiser heeft verklaard dat hij ondergedoken zat terwijl hij ook in de winkel werkte en zelfs heeft verklaard dat hij één of twee keer per week mee naar de bazaar ging. Eiser komt niet in aanmerking voor een vvtv op grond van TBV 2000/16 omdat hij twee jaar in Pakistan heeft verbleven en omdat de cumulatieve omstandigheden zoals genoemd in voormelde TBV zich voordoen. Bij verweerschrift van 25 oktober 2002 heeft verweerder gewezen op nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83 Vw 2000. Verweerder heeft daarbij gewezen op het op 19 augustus 2002 door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgebrachte ambtsbericht over de situatie in Afghanistan. Voorts is gewezen op het kabinetsbesluit van 9 september 2002, inhoudende de niet-verlenging van het besluitmoratorium ten aanzien van asielzoekers van Afghaanse nationaliteit, de intrekking van het vertrekmoratorium en de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid. Verweerder heeft op grond daarvan de conclusie getrokken dat er derhalve geen rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 29 Vw 2000 aanwezig is. 2.5 Eiser stelt zich op het standpunt dat hem niet kan worden verweten dat hij geen documenten kan overleggen omdat hij volledig afhankelijk was van de reisagent die deze in zijn bezit had. Eiser heeft een kopie van zijn identiteitskaart en de generaalskaart van zijn vader overgelegd. Dit is een aanwijzing dat hetgeen eiser tijdens het eerste gehoor heeft gesteld omtrent zijn identiteit correct is. De tegenstrijdigheden in eisers verklaringen met betrekking tot de documenten zijn te wijten aan de miscommunicatie tussen hem en de tolk bij het eerste gehoor. Deze sprak Farsi terwijl eiser Dari spreekt. Eiser heeft wel degelijk persoonlijk voor vervolging te vrezen van de Taliban, zowel in Afghanistan als in Pakistan. Hij verkeerde in een bijzondere positie, niet alleen omdat hij behoort tot de bevolkingsgroep der Tadzjieken maar ook omdat zijn vader een generaal was. Kinderen van hooggeplaatste personen verkeren in een specifieke positie. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel naar aanleiding van een zaak waarin kinderen van een generaal erkend en toegelaten zijn als vluchteling. Dit is anders dan een beroep op de algemene situatie in een land. In Pakistan heeft eiser ondergedoken gezeten bij een voormalige lijfwacht van zijn vader, die een winkel had. Hij sliep in het huis van deze man en hij hielp hem één tot twee keer in de week in de bazaar die op korte afstand van diens huis lag. Pakistan is geen veilig land voor Afghanen. Het land laat geen nieuwe vluchtelingen toe. Bij brieven van 15 maart en 3 november 2002 heeft eiser gewezen op de brief van 28 februari 2002 van de (toenmalige) Staatssecretaris van Justitie gericht aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. In deze brief concludeert voornoemde Staatssecretaris op grond van het ambtsbericht "Afghanen in derde landen/ Pakistan" van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 februari 2002 dat het sinds 28 november 2001 onaannemelijk is dat uitgeprocedeerde Afghanen kunnen terugkeren naar Pakistan. 2.6 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Het feit dat eiser tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep behoort, maakt dit niet anders. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. 2.7 Artikel 83, eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd. De rechtbank is van oordeel dat de feiten die uit de ambtsberichten van 15 februari 2002 en 19 augustus 2002 naar voren komen dienen te worden aangemerkt als feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83 Vw 2000, zodat deze bij de beoordeling van het beroep moeten worden betrokken. 2.8 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging. Daartoe wordt het volgende overwogen. Eiser heeft ter staving van zijn relaas geen documenten overgelegd. Wel heeft hij een kopie van zijn identiteitskaart overgelegd. Aan een kopie kan evenwel niet die waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Nu het ontbreken van documenten aan eiser kan worden toegerekend, wordt verweerders conclusie gedeeld, dat op voorhand afbreuk wordt gedaan aan de oprechtheid van het asielrelaas en de geloofwaardigheid ervan. Voorts heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van de werkzaamheden van zijn vader, die brigadegeneraal was, gegronde vrees heeft voor vervolging door de Taliban. Eiser heeft dit niet nader onderbouwd. Zelf heeft hij geen politieke activiteiten verricht. Het wekt bevreemding dat de Taliban eiser niet heeft ontdekt toen zij na de arrestatie van zijn vader en broer weer naar de woning kwamen om eiser te halen. Eiser bevond zich immers in de eetkamer van het huis. Dat de Taliban nog meerdere keren naar eisers moeder is gegaan en naar eiser heeft gevraagd, doet hier niet aan af. Aan dergelijke de-auditu verklaringen kan niet de waarde worden gehecht die eiser hieraan wenst te hechten nu deze verklaringen niet afkomstig zijn uit een objectief verifieerbare bron. Voorts heeft eiser na de komst van de Taliban de moskee kunnen bezoeken. Aldaar heeft hij weliswaar problemen ondervonden met een Talib, echter hij heeft weg kunnen komen. Daarbij overweegt de rechtbank, dat blijkens meergenoemd ambtsbericht van 19 augustus 2002 het Talibanregiem is verdreven en geen macht meer uitoefent in Afghanistan. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie, zowel bij toetsing ex tunc als ex nunc, dat eiser geen gerechtvaardigde vrees heeft voor vervolging door dit bewind. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel kan, wat daar overigens ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder heeft derhalve terecht geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating als vluchteling. 2.9 Gelet op het bovenstaande kan verweerders beslissing dat niet aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) eveneens de rechterlijke toets doorstaan. 2.10 In zijn beschikking van 5 december 2000 heeft verweerder geweigerd aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verlenen, vanwege zijn verblijf van ruim twee jaar in Pakistan. Thans stelt verweerder zich -ook- op het standpunt dat die weigering de rechterlijke toets kan doorstaan, aangezien het categoriale beschermingsbeleid voor Afghanistan inmiddels is beëindigd. Verweerder heeft beide standpunten neergelegd in zijn nadere verweerschrift van 25 oktober 2002. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat sprake is van een beschikking die op dit punt een nieuwe motivering kent. Eiser daarentegen meent dat verweerder ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan het ambtsbericht van 15 februari 2002. De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst wordt vastgesteld dat verweerder zich voor wat het onderhavige geschilpunt betreft heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voorts concludeert de rechtbank dat verweerder de aanvankelijke weigeringsgrond niet heeft gehandhaafd. Onweersproken is voorts dat verweerder in vergelijkbare en gelijke zaken ambtshalve is teruggekomen op het tegenwerpen van meergenoemde Pakistanexceptie en de betreffende beschikkingen op dat punt heeft ingetrokken. Het staat vast dat verweerder dit in de onderhavige beroepsprocedure heeft nagelaten, zonder dat hiervoor een verklaring is of kan worden gegeven. Thans stelt verweerder zich op het standpunt dat de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Afghanistan aan de verlening van de gevraagde vergunning in de weg staat. Verweerder heeft de oorspronkelijke motivering niet gehandhaafd en tevens geen verklaring kunnen geven voor het feit dat in eisers procedure, anders dan in gelijke gevallen, geen consequenties zijn verbonden aan het ambtsbericht van 15 februari 2002. Daarnaast heeft verweerder gepoogd de bestreden beschikking te doen steunen op een gewijzigde motivering. Dit in aanmerking genomen kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de bestreden beschikking, voorzover is geweigerd eiser een vvtv te verlenen, gebrekkig is gemotiveerd. De beschikking kan wegens strijd met artikel 7:12 Awb niet in stand kan blijven. Verweerder zal derhalve een nieuwe beslissing op dit punt dienen te geven. Daarbij zal verweerder zich tevens rekenschap moeten geven van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 3 augustus 2001 (JV 2001, 258) mede in verband met de vraag of een wijziging van het categoriale beschermingsbeleid is begrepen onder "nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden" in de zin van artikel 83 Vw 2000. Deze vraag is tot op heden niet door verweerder beantwoord. 2.11 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). 3 BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond, voorzover betrekking hebbend op de weigering om eiser een vvtv te verlenen; - vernietigt de beschikking van 5 december 1999 in zoverre; - draagt verweerder op opnieuw te beslissen op eisers bezwaarschrift van 18 oktober 1999 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - verklaart het beroep overigens ongegrond; - wijst de staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. M. Melenhorst als griffier op 6 februari 2003. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open (artikel 33e Vw). Afschrift verzonden: 13 februari 2003