Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF8333

Datum uitspraak2003-05-06
Datum gepubliceerd2003-05-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/049017/03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is veroordeeld voor moord, poging tot moord, poging tot doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/049017/03 Uitspraakdatum: 6 mei 2003 V E R K O R T V O N N I S Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] wonende te [woonplaats], [adres] Thans preventief gedetineerd in de p.i. Huis van Bewaring te Grave Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 april 2003. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 maart 2003. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht. De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De bewezenverklaring. De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de feiten heeft begaan zoals is weergegeven op het in dit vonnis opgenomen afgestreepte afschrift van de dagvaarding (zie hierna). De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De kwalificatie. Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. De strafbaarheid. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard. Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 285, 287, 289 van het Wetboek van Strafrecht. DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID. De eis van de officier van justitie. 14 jaren gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, -[benadeelde partij 1] tot een bedrag van euro 8287,27; -[benadeelde partij 2] tot een bedrag van euro 1880,-; -[benadeelde partij 3] tot een bedrag van euro 2056,10; -[benadeelde partij 4] tot een bedrag van euro 1880,-. Een en ander telkens met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen vuurwapen, onderdelen daarvan en munitie. De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en). Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op: a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij zijn de volgende omstandigheden ten aanzien van verdachte gebleken: De ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft na afloop van een nieuwjaarsbijeenkomst op de hondenclub onenigheid gehad met in ieder geval [slachtoffer feit 1] en [benadee[benadeelde partij 3]partij 3]. Daarbij is enig handgemeen ontstaan. Verdachte is hierop naar huis gereden. Thuis heeft hij zijn in een kluis opgeborgen vuurwapen gepakt, de apart opgeborgen kogels en de schuif (het magazijn). Hierna is verdachte teruggereden naar het terrein van de hondenclub. Bij aankomst aldaar is hem door [benadeelde partij 2] gevraagd of hij een wapen bij zich droeg. Verdachte liep direct door naar de kantine, zijnde een verbouwde zeecontainer. Verdachte heeft hierop van zeer nabij in die kantine [slachtoffer feit 1] eenmaal beschoten en meteen daarna het pistool gericht op [benadeelde partij 3] en geschoten. Alleen doordat [benadeelde partij 3] nog net op tijd kon wegduiken achter de bar, waar hij stond, is hij ontsnapt aan een kogel die hem anders in zijn buik zou hebben getroffen, gelet op de door de technische recherche vastgestelde schotsbaan. Vervolgens is verdachte naar buiten gegaan en heeft daar [benadeelde partij 2] en haar moeder mevrouw [benadeelde partij 4] bedreigd met het wapen waar hij kort daarvoor tweemaal mee had geschoten. [benadeelde partij 2] is de kantine weer ingegaan omdat zij heeft gezien dat [slachtoffer feit 1] was neergeschoten. Even later heeft verdachte van enige afstand door het raam van de deur van de kantine geschoten waarachter op dat moment [benadeelde partij 2] stond. Uit de door de technische recherche gereconstrueerde schotsbanen blijkt dat [benadeelde partij 2] door beide kogels geraakt had kunnen worden in haar bovenlichaam; zij zelf heeft verklaard dat zij een kogel om haar oren hoorde suizen. Hierna heeft verdachte zijn wapen op de oprit van de hondenclub leeggeschoten en is naar huis gereden. Daar heeft hij het wapen onder het bed gelegd en is gaan slapen. Hieruit blijkt dat verdachte, ook al is hij geëmotioneerd geweest op het moment dat hij de eerste keer de hondenclub verliet, een aantal ingewikkelde en doelbewuste handelingen heeft verricht. Bij aankomst op de hondenclub is hem gevraagd of hij een wapen had en om dit niet te gebruiken. Omtrent de geestvermogens van verdachte zijn rapporten uitgebracht door de psycholoog P.C. Braun en de psychiater J.R. Nijdam d.d. 15 april 2002 respectievelijk 16 maart 2003. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens had, blijkend uit beperkt verstandelijke vermogens. Hierdoor is verdachte minder in staat geweest om emoties en woede op een adequate wijze te beheersen. In verband hiermee is verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar in relatie tot de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare. Beide rapporteurs achten het onwaarschijnlijk dat er een oorzakelijk verband is tussen enerzijds het gebruik van medicatie en alcohol en anderzijds het schieten. Verdachte heeft zich in zijn verklaringen bij de politie, de rechter-commissaris en ter zitting er op beroepen dat hij aan geheugenverlies zou leiden, en daarom niet meer weet waarom hij het wapen is gaan halen en heeft geschoten. De rapporteurs hebben, afzonderlijk van elkaar, geen aanwijzing gevonden die deze geheugenklachten kunnen verklaren. Daardoor heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen wat de beweegredenen van verdachte zijn geweest om te handelen zoals hij heeft gedaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zeer bewust een wapen is gaan halen om een in zijn ogen gerezen geschil te beslechten. Als lid van een schietvereniging was verdachte zeer goed op de hoogte van de werking en de uitwerking van het vuurwapen indien daarmee geschoten zou worden. Vervolgens gaat verdachte over tot zeer gericht gebruik van dat wapen. De gevolgen die dit heeft gehad, het overlijden van [slachtoffer feit 1], alsmede de gevolgen die het had kunnen hebben, het overlijden van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 2], zijn verdachte grotendeels aan te rekenen. Tot slot houdt de rechtbank rekening met de gevolgen die de dood van [slachtoffer feit 1] heeft voor zijn naasten. De familie [van de benadeelde partijen2 t/m 4] is door de schietpartij ernstig getraumatiseerd. Voor de leden van de hondenclub heeft het gebeuren een onuitwisbare indruk gemaakt. De rechtbank is van oordeel, dat in verband met het bovenstaande en een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke zéér langdurige vrijheidsbeneming meebrengt. De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen -te beschouwen als een gezamenlijkheid van voorwerpen- vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat -zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting- dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregelen opleggen nu verdachte jegens het slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten als onder 1 primair, 2 primair, 3 en 4 is toegebracht aan de benadeelden [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijke schadevergoeding aan de benadeelden bevordert. Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1 primair). Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 3000,- kan de vordering tot dat bedrag, als voorschot, worden toegewezen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij is niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding, dit met name omdat de geclaimde kosten onvoldoende zijn onderbouwd (geen betalingsbewijzen). Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feiten 3 en 4). Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezenverklaarde strafbare feiten, door de handelingen van verdachte, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden kan deze vordering volledig worden toegewezen. Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 2). Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade waaronder immateriële schade heeft geleden kan deze vordering volledig worden toegewezen. Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 4). Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 1000,- kan de vordering tot dat bedrag, als voorschot, worden toegewezen. Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij is niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aan verdachte worden telkens meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de onderscheiden schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor genoemde wijzen van schadevergoeding. DE UITSPRAAK Verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hiervoor omschreven. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 2 primair 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven: feit 1 primair Moord (artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) feit 2 primair Poging tot moord (artikel 289 juncto artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht) feit 3 Poging tot doodslag (artikel 287 juncto artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht) feit 4 Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht) Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en): een gevangenisstraf voor de tijd van 14 jaren. Beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde gevangenistraf. Onttrekt aan het verkeer de in beslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op een aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, te weten: Groen/bruine wintertrui, een zwarte jas en een spijkerbroek kleur blauw. Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] (feit 1 primair) van een bedrag van Eur 3000,- (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (feit 1 primair). Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van een bedrag van EUR 3000,- (zegge: drieduizend euro), als voorschot, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade. Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] (feiten 3 en 4) van een bedrag van Eur 1880,- (zegge: duizendachthonderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (feiten 3 en 4). Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van een bedrag van EUR 1880,- (zegge: duizendachthonderdtachtig euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade. Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3] (feit 2) van een bedrag van Eur 2056,10 (zegge: tweeduizendzesenvijftig euro en tien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 41 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (feit 2). Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 3] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] van een bedrag van EUR 2056,10 (zegge: tweeduizendzesenvijftig euro en tien eurocent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade. Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4] (feit 4) van een bedrag van Eur 1000,- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (feit 4). Wijst de vordering van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 4] toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 4] van een bedrag van EUR 1000,- (zegge: duizend euro), als voorschot, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade. Dit vonnis is gewezen door, mr. De Vries, voorzitter, mr. Wouters en mr. Boskamp, leden, in tegenwoordigheid van Wittenberg, griffier en is uitgesproken op 6 mei 2003. ?? Parketnummer 01/049017/03 paginanummer 8 Verkort vonnis inzake