Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF8952

Datum uitspraak2003-05-21
Datum gepubliceerd2003-05-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203319/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200203319/1. Datum uitspraak: 21 mei 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats] en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 februari 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn het wijzigingsplan "Tweede wijziging bestemmingsplan Zwammerdam" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 april 2002, kenmerk DRM/ARB/02/219A, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante bij faxbericht van 18 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2002, beroep ingesteld. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 10 december 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [namen] en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door A.D. van den Dries, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, vertegenwoordigd door K. Schoonderwoerd, ambtenaar van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Vibu Projectontwikkeling B.V.”, vertegenwoordigd door mr. J.A.W. Suijver, advocaat te Alphen aan den Rijn. 2. Overwegingen 2.1. Het wijzigingsplan maakt de bouw van zeven woningen mogelijk op gronden tussen de Vinkebuurt en de Oude Rijn, tegenover de woningen aan de Vinkebuurt 27 tot en met 49. Hiertoe is, voor zover hier relevant, de ter plaatse geldende bestemming “Groenvoorzieningen” met de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid IV” gewijzigd in de bestemming “Woondoeleinden met bijbehorende erven (W)”. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Zwammerdam” (hierna: het bestemmingsplan), voor zover hier relevant, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van dit plandeel te wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal zeven woningen, met dien verstande dat na planwijziging het bepaalde in artikel 10 van overeenkomstige toepassing is. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.3. Appellante stelt in beroep allereerst dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat aan de toekomstige bewoners van de woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal kunnen worden gegarandeerd en omdat zij in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt. In dit verband heeft zij aangevoerd dat geen metingen zijn verricht naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer op de gevel van de nieuw te bouwen woningen. Daarnaast heeft zij gesteld dat op grond van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (hierna: de VNG-brochure) een afstand tot haar transportonderneming van 100 meter in acht moet worden genomen. 2.3.1. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat geen akoestisch onderzoek behoefde te worden verricht, aangezien de Vinkebuurt binnen afzienbare tijd zal worden ingericht als weg waar een snelheidsregime van maximaal 30 kilometer per uur geldt. De nieuw te bouwen woningen zijn voorts voorzien op tenminste dezelfde afstand als reeds bestaande woningen en zullen derhalve geen extra beperkingen voor het bedrijf van appellante met zich brengen, aldus het college. Verweerder heeft ingestemd met de weerlegging van de naar voren gebrachte bedenkingen en heeft het plan goedgekeurd. 2.3.2. De Afdeling overweegt dat gelet op artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 77 van de Wet geluidhinder, bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek behoeft te worden ingesteld indien voor de desbetreffende weg een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur. In de toelichting bij het bestemmingsplan en in het gemeentelijke vervoersplan is opgenomen dat de Vinkebuurt behoort tot een gebied dat in de toekomst zal worden ingericht als 30 kilometer-zone. Ter zitting is namens het college van burgemeester en wethouders gesteld dat de Vinkebuurt zal worden ingericht als weg waar een maximumsnelheid geldt van 30 kilometer per uur, zodra rijksweg 11 zal zijn aangelegd. Deze rijksweg zal naar alle waarschijnlijkheid in mei 2004 gereed komen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding te veronderstellen dat niet van de invoering van een 30 kilometer-regime kan worden uitgegaan. De Afdeling overweegt voorts dat uit het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: deskundigenbericht) blijkt dat de voorziene woningbouw geen nieuwe beperkingen met zich brengt voor de bedrijfsvoering van appellante, aangezien in de milieuvergunning waarover appellante beschikt rekening is gehouden met reeds bestaande woningen, die op kortere afstand tot haar bedrijf staan dan de voorziene woningen. De Afdeling ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen. Mede gelet op de aard van de activiteiten, het dagelijks aantal vertrekkende en arriverende vrachtwagens en hetgeen in het deskundigenbericht is gesteld omtrent de invloed van de transportonderneming op de omgeving heeft verweerder er voorts van uit kunnen gaan dat de transportonderneming valt in categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten van het bestemmingsplan. Blijkens bijlage 4 bij de toelichting van het bestemmingsplan zijn categorie 2 bedrijven in gebieden met gemengde functies toelaatbaar tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. De Afdeling is op grond van het deskundigenbericht gebleken dat daarvan sprake is. Verweerder heeft bij de goedkeuring van het plan derhalve in redelijkheid af kunnen wijken van de minimaal aan te houden afstanden, zoals die zijn opgenomen in de VNG-brochure. 2.4. Appellante stelt in beroep voorts dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat aan een van de wijzigingsvoorwaarden niet is voldaan. Naar haar mening is ten onrechte gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, omdat de afstand tussen haar bedrijfswoning aan de Vinkebuurt [no.] en de direct daarnaast voorziene woning minder dan negen meter bedraagt. 2.4.1. Niet in geding is dat het wijzigingsplan voor het overige in overeenstemming is met de voorschriften van het bestemmingsplan. 2.4.2. Artikel 10, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, luidt, voor zover hier relevant, als volgt: ”Op de op de plankaart voor Woondoeleinden (W) bestemde gronden en daarbij behorende erven mogen […] uitsluitend worden gebouwd […] woningen, aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde […] een en ander met dien verstande dat a. de hoofdgebouwen uitsluitend binnen de op de plankaart aangegeven bouwblokken mogen worden gebouwd; b. bij iedere woning aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd op de bijbehorende erven zonder de aanduiding W […] c. […] d. […] e. ter plaatse van de aanduiding “aantal woningen” het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het op de kaart omcirkelde aantal, een en ander met dien verstande dat de afstand tussen gebouwen op aangrenzende percelen ten minste 9.00 m dient te bedragen.” 2.4.3. De Afdeling is van oordeel dat de zinsnede “een en ander met dien verstande dat de afstand tussen gebouwen op aangrenzende percelen ten minste 9.00 m dient te bedragen” in artikel 10, tweede lid, onder e, van de voorschriften van het bestemmingsplan, mede gelet op de bewoordingen “een en ander” daarin, niet alleen verwijst naar het gestelde onder e, maar ook naar het gestelde onder a tot en met d van die bepaling. Gelet hierop is deze zinsnede niet alleen van toepassing op plandelen met de aanduiding “aantal woningen”, zoals het gemeentebestuur en verweerder kennelijk veronderstellen, maar ook op de in geding zijnde gronden. De Afdeling stelt aan de hand van de plankaart vast dat de afstand tussen de woning aan de Vinkebuurt [no.] en de direct daarnaast voorziene woning minder dan negen meter bedraagt. Gezien het vorenstaande is zij van oordeel dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de voorwaarden die in artikel 10, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn gesteld aan de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid. 2.4.4. Gelet op het vorenstaande is het wijzigingsplan in zoverre in strijd met artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door dit plandeel niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit gedeeltelijk dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige bezwaren van appellante betreffende de aantasting van haar persoonlijke levenssfeer en de verminderde bezonning van haar bedrijfswoning, die eveneens betrekking hebben op dit plandeel, geen bespreking meer. 2.5. Gezien hetgeen is overwogen onder 2.3.2. heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden met bijbehorende erven (W)” voor het overige niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellante te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 23 april 2002, DRM/ARB/02/219A, voor zover het de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden met bijbehorende erven (W)” betreft, zoals nader aangegeven op een bij deze uitspraak behorende, gewaarmerkte plankaart; III. onthoudt goedkeuring aan het onder II genoemde plandeel; IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd; V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond; VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 805,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellante; VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. De Vette Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003 280-410.