Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF8991

Datum uitspraak2003-05-21
Datum gepubliceerd2003-05-21
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203756/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200203756/1. Datum uitspraak: 21 mei 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Eemnes, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 25 juni 2002 in het geding tussen: [verzoeker], gevestigd te [woonplaats] en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 4 juli 2000 heeft appellant de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning van [verzoeker] voor het oprichten van een havengebouw op het perceel [locatie] (hierna: het perceel), op grond van artikel 52 van de Woningwet aangehouden. Bij besluit van 6 maart 2001 heeft appellant de bouwvergunning geweigerd, onder de mededeling dat de bouwaanvraag ten onrechte is aangehouden. Bij besluit van 27 april 2001 heeft appellant het tegen het besluit van 4 juli 2000 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 6 februari 2002 heeft appellant het tegen het besluit van 6 maart 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 juni 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] tegen het besluit van 27 april 2001 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 6 februari 2002 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het primaire besluit van 6 maart 2001 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 augustus 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 19 september 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend. Bij brieven van 18 oktober 2002 en 29 november 2002 heeft de Vereniging Natuurmonumenten van antwoord gediend. Bij brief van 3 december 2002 heeft Belangenvereniging ’t Raboes van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door H.J.M. de Jong, ambtenaar der gemeente, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. S.G.A. de Boer en [gemachtigde], onderscheidenlijk advocaat te Utrecht en gemachtigde, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord Belangenvereniging ’t Raboes, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Vereniging Natuurmonumenten, vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2. Overwegingen 2.1. Het hoger beroep is gericht tegen de overweging in de aangevallen uitspraak dat appellant zich in het besluit van 6 februari 2002 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. 2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied” rust op het perceel de bestemming “Recreatieve doeleinden”. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor recreatieve doeleinden bestemde gronden bestemd voor jachthaven met pleziervaartuigen, dienstwoning, dienstgebouwen en recreatiewoningen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, toegangen, parkeerplaatsen, paden en groenvoorzieningen. Ingevolge het tweede lid zijn op de in het eerste lid bedoelde gronden onder meer toegelaten een jachthaven met ten hoogste 250 ligplaatsen, recreatiewoningen, gebouwen ten dienste van de jachthaven, zoals een clubhuis, een gebouw voor sanitaire voorzieningen, een kantoor en een werkplaats alsmede één dienstwoning. Gedeputeerde staten van Utrecht hebben in hun besluit van 23 januari 1996 goedkeuring onthouden aan onderdeel c, onder 1, van het tweede lid van artikel 16 van de planvoorschriften, waarin was bepaald dat de oppervlakte van de dienstgebouwen ten hoogste 5% van de met deze bestemming aangewezen gronden mag bedragen. 2.3. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat, indien aan de planvoorschriften gedeeltelijk goedkeuring is onthouden, de toetsing aan die voorschriften uitsluitend betrekking kan en mag hebben op het wel goedgekeurde gedeelte daarvan. Het is niet geoorloofd om op grond van de beweegredenen die tot de onthouding van goedkeuring hebben geleid, in de planvoorschriften bepalingen “in te lezen” die niet op de door de wet voorziene wijze rechtskracht hebben verkregen. Dit betekent dat, wanneer uit de plankaart, het renvooi en de overgebleven planvoorschriften met voldoende stelligheid een bepaalde bouwmogelijkheid kan worden afgeleid, een vergunning om overeenkomstig die mogelijkheid te bouwen niet kan worden geweigerd met een beroep op nadere vereisten in niet goedkeurde planvoorschriften. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 24 oktober 1996 in zaak no. H01.96.0370 (aangehecht). De rechtbank is derhalve terecht tot de slotsom gekomen dat in dit geval het bebouwingsoppervlak niet is gelimiteerd tot 5% van de met de bestemming “Recreatieve doeleinden” aangewezen gronden en dat het bouwplan dus niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank van 25 juni 2002 dient te worden bevestigd. 2.5. Appellant dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker]. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt appellant in de door [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Eemnes te worden betaald aan [verzoeker]. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk w.g. Boer Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003 201.