Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF9229

Datum uitspraak2003-05-28
Datum gepubliceerd2003-05-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205276/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200205276/1. Datum uitspraak: 28 mei 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats] en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 maart 2002 heeft de gemeenteraad van Goirle, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 februari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Boschkens". Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 augustus 2002, kenmerk 824164, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 1 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2002, beroep ingesteld. Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten. Dit is aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2003, waar appellanten in persoon van [appellante] en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door P.H.G.M. Jansen zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.J.M. van Son, ambtenaar van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Met het plan wordt beoogd de bouw van een woonwijk met ongeveer 300 woningen in een groene omgeving mogelijk te maken. Daarnaast voorziet het plan in de ontwikkeling van een langgerekt woon-werkgebouw langs de A58, dat het achterliggende gebied afschermt van het geluid van de snelweg. Aan de oostkant van het plangebied wordt tevens een strook bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd. 2.3. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte het plan heeft goedgekeurd, voorzover het niet mede de percelen E4524 en E4525 omvat. Appellanten willen op deze percelen twee woningen bouwen. Zij voeren aan dat er, door het van toepassing verklaren van artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (verder: Wvg) op hun percelen, verwachtingen zijn gewekt ten aanzien van de bestemming van de gronden. Appellanten zijn van mening dat een bestemming woondoeleinden op hun percelen passend is, omdat er op aangrenzende percelen een woonbestemming ligt en in de directe omgeving van de percelen van appellanten bebouwing aanwezig is in de vorm van villabouw en een scholengemeenschap. 2.4. De gemeenteraad is van mening dat het vestigen van een voorkeursrecht op een gebied niet hoeft te betekenen dat het betreffende gebied automatisch onder een nieuw planologisch regime wordt gebracht. De gemeenteraad stelt dat het bepalen van de inhoud en de begrenzing van een planologisch kader zijn eigen afweging alsmede zijn eigen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgelegde procedures kent. Hierdoor kan er volgens de gemeenteraad nimmer sprake zijn van opgewekte verwachtingen. De gemeenteraad stelt voorts dat het plan een nadere uitwerking is van het door de gemeenten Tilburg en Goirle opgestelde Stedenbouwkundig Masterplan (verder: het S.M.P.). Leidend principe in het S.M.P. is het realiseren van een ring van (woon)bebouwing rondom het bestaande bosgebied. De percelen van appellanten maken geen deel uit van de ringstructuur en zijn derhalve niet in het plan opgenomen. 2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten. Verweerder sluit zich wat betreft het voorkeursrecht aan bij het standpunt van de gemeente. Tevens is verweerder van mening dat de directe omgeving van de percelen van appellanten niet wezenlijk van karakter verandert en in ieder geval niet wordt bebouwd. Op de aangrenzende percelen ligt de bestemming bosgebied. Verweerder stelt dat op de gronden ten westen van de percelen van appellanten ingevolge het voor deze gronden geldende bestemmingsplan “Surfplas” geen woonbebouwing is toegestaan. 2.6. De Afdeling begrijpt de bezwaren van appellanten aldus dat deze zijn gericht tegen de begrenzing van het plan. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. De Afdeling is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd. De Afdeling neemt hierbij het volgende in aanmerking. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de stedenbouwkundige opzet van het plan. Niet is gebleken dat de percelen van appellanten deel uitmaken van de ringbebouwing, zoals in het S.M.P. neergelegd. Ook verder is van een samenhang met de gronden binnen het plangebied niet gebleken. De Afdeling is voorts van oordeel dat de vestiging van een voorkeursrecht op de percelen van appellanten niet behoefde te betekenen dat dit plan mede de betrokken percelen zou omvatten. Van in rechte te honoreren gewekte verwachtingen is in dit geval geen sprake. Overigens merkt de Afdeling op dat de bezwaren van appellanten die betrekking hebben op het bestemmingsplan ‘Surfplas’ in deze procedure niet aan de orde kunnen komen. 2.7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep van appellanten is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Soede Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003 270-445.