Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF9721

Datum uitspraak2002-12-12
Datum gepubliceerd2004-10-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001479.02
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar wegens het (medeplegen van) voorhanden hebben, het binnen Nederlands grondgebied brengen van en het handelen in een materiaal bevattende verboden middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (cocaine). Een geldbedrag wordt verbeurd verklaard, een aantal voorwerpen wordt terug gegeven aan verdachte.


Uitspraak

parketnummer : 20.001479.02 uitspraakdatum : 12 december 2002 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 11 juni 2002 in de strafzaak onder parketnummer 04/050745-01 tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres] thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat; 1. hij op of omstreeks 22 oktober 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of een ander of anderen opzettelijk (vanuit Curaçao) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 473 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op of omstreeks 23 oktober 2001 in de gemeente Weert opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 74 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks het tijdvak van februari 2000 tot en met 22 oktober 2001 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen (telkens) opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door het hof aangebrachte verbeteringen begrepen. De verdachte is door deze verbeteringen niet in zijn verdediging geschaad. In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in hoger beroep toegelaten wijzigingen begrepen. De bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1: hij op 22 oktober 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] opzettelijk vanuit Curaçao binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 473 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2: hij op 23 oktober 2001 in de gemeente Weert opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 74 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3: hij meermalen, in het tijdvak van februari 2000 tot en met 22 oktober 2001 in de gemeente Weert tezamen en in vereniging met een ander en alleen telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdachte heeft ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, d.d. 28 november 2002, - zakelijk weergegeven - het navolgende verklaard: "Ik heb geen ticket voor [medeverdachte] (het Hof begrijpt: [medeverdachte]) gekocht, ik heb wel de boeking gedaan, maar ik heb niet voor [medeverdachte] betaald. Ieder heeft zijn eigen ticket betaald; ik heb 's morgens boeking gedaan voor mij alleen. Twee uren later kwam de Graef met zijn geld en toen pas heb ik zijn boeking doorgegeven in Eindhoven. Toen ik om vier uur wilde gaan betalen was het kantoor in Eindhoven gesloten. Ik belde het hoofdkantoor en die zeiden dat ik ook in Rotterdam kon betalen". Ter ondersteuning van die verklaring heeft verdachte aan het hof een kwitantie overgelegd inhoudende dat verdachte in Rotterdam aan reisorganisatie Does en Cadushi een bedrag heeft betaald ten behoeve van verdachte zelf en van [medeverdachte]. [medeverdachte] voornoemd heeft ter gelegenheid van het politieverhoor, d.d. 23 oktober 2001, zakelijk weergeven verklaard: "Ik heb bolletjes geslikt in opdracht van iemand, maar ik zeg niet wie." Bij een daaropvolgend politieverhoor, d.d. 29 oktober 2001, verklaarde deze [medeverdachte] dat hij het ticket zelf contant betaald heeft bij het reisbureau in Eindhoven. Het hierboven omschrevene in onderlinge samenhang bezien, brengt het hof tot het oordeel dat aan de verklaring van verdachte dat [medeverdachte] aan verdachte zijn eigen deel van de reissom heeft betaald, geen geloof moet worden gehecht en dat verdachte geacht kan worden de beide tickets voor eigen rekening te hebben gekocht. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het bewezen verklaarde onder 1 is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid aanhef en onder A, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid van die wet, in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 2 is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid aanhef en onder C, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid van die wet. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Het bewezen verklaarde onder 3 is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van die wet, in verbinding met de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en is voorts als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van die wet, in verbinding met artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. In het bijzonder neemt het hof - evenals de eerste rechter - hierbij in aanmerking: - de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld terzake van het handelen in strijd met artikel 2, eerste lid aanhef, onder B en onder C, van de Opiumwet, zoals blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de Centrale Justititiële Documentatie van het Ministerie van Justitie te Almelo, d.d. 8 november 2002; - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend; - de omstandigheid dat in het onder 1 bewezenverklaarde feit sprake is van een relatief grote hoeveelheid cocaïne en dat het een feit van algemene bekendheid is dat de wijze waarop die hoeveelheid Nederland is binnengebracht, namelijk door het binnen het lichaam bewaren van die stof door het inslikken van die in bolletjes verpakte stof, grote risico's voor de drager daarvan met zich meebrengt; - de omstandigheid dat er terzake van het onder 1 bewezen verklaarde feit sprake is van een georganiseerde professionaliteit aangezien degene(n) die de cocaïne door middel van inslikken zal of zullen gaan vervoeren eerst uitgebreid dat slikken oefent of oefenen; - de omstandigheid dat het onder 3 bewezen verklaarde feit zich heeft uitgestrekt over een lange periode. Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen De in de beslissing onder a te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven gelden, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Op basis van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het gelden betreft die geheel of grotendeels door middel van de bewezen verklaarde strafbare feiten zijn verkregen, hetzij met betrekking tot welke de strafbare feiten zijn begaan. Het hof neemt daarbij het navolgende aanmerking: - de verklaring van [getuige 1], afgelegd ter gelegenheid van een politieverhoor, d.d. 29 oktober 2001, inhoudende dat verdachte voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland, d.d. 22 oktober 2001 op het vliegveld een geldbedrag kreeg aangereikt door een persoon genaamd [betrokkene]. Het ging hierbij om vijf bankbiljetten van honderd Nederlandse guldens, en om vijf bankbiljetten van honderd Antilliaanse guldens. Op 23 oktober 2001 zijn bij fouillering van verdachte vijf bankbiljetten van honderd Nederlandse guldens en drie bankbiljetten van honderd Antilliaanse guldens in beslag genomen. Uit verschillende getuigenverklaringen komt deze [betrokkene] naar voren als een persoon die op Curaçao cocaïnehandel door bolletjesslikkers faciliteert; - de verdachte heeft volgens zijn eigen opgaven in het tijdvak van het onder 3 tenlastegelegde feit geen bronnen van inkomsten gehad, behoudens in de maanden juli en augustus van het jaar 2001, gedurende welke verdachte heeft gewerkt in België en ongeveer 650 gulden per week verdiende; - de verdachte heeft aanzienlijke schulden bij banken en instellingen; - de verdachte was - naar eigen zeggen - voor de reizen die hij naar Curaçao maakte, afhankelijk van de gelden van diens moeder; - de verdachte was - naar eigen zeggen - voor de betaling van de huur van diens woning afhankelijk van de gelden die zijn moeder maandelijks overboekt(e); - de verdachte maakte zich bij herhaling schuldig aan de lucratieve handel in verdovende middelen en soortgelijke misdrijven. Bij de beslissing dat genoemde gelden verbeurd zullen worden verklaard heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Van de in de beslissing onder b en c te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen zal de teruggave aan de verdachte worden gelast nu niet meer aan de voorwaarden is voldaan van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 24, 27, 33, 33a, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde onder 1 oplevert: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod". Verklaart dat het bewezen verklaarde onder 2 oplevert: "Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod". Verklaart dat het bewezen verklaarde onder 3 oplevert: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", en : "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd." Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. a: Verklaart verbeurd de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven goederen, te weten: - twee biljetten van duizend Nederlandse guldens; - vijf biljetten van honderd Nederlandse guldens; - drie biljetten van honderd Antilliaanse guldens. b: Gelast de teruggave van de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - diverse papieren met telefoonummers etc. aantal: twee; - vliegticket aantal: één; - mobiele telefoon; aantal: één; - brief; aantal: één, aan: verdachte. c: Gelast de teruggave van de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: - gouden halsketting; aantal: twee; - gouden armband aantal: één; - gouden ring aantal: één; - horloge Seiko aantal: één; - horloge Marquis aantal: één, aan: verdachte. Dit arrest is gewezen door Mr. Koster-Vaags, als voorzitter Mrs. Otten en Van Zon, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Kempen, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 december 2002. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 01 tijd : 09.30 rolnummer: 20.001479.02 verdachte: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres] thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 11 juni 2002 ter zake van: sub 1:"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod", sub 2:"Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod", sub 3:"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", veroordeeld tot: vier jaar gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met last tot teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomene, te weten: 1 brief, 2 stukjes papier, 1 vliegticket, 2 halskettingen, 1 armband, 1 ring en 1 mobiele telefoon, en met vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard;