Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF9775

Datum uitspraak2003-05-21
Datum gepubliceerd2003-06-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsLeeuwarden
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/7911
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voornemenprocedure / zienswijze. Verweerder is hangende de termijn voor het indienen van de zienswijze overgegaan tot het nemen van de thans bestreden beschikking van 9 januari 2002. Eiser heeft op 10 januari 2002 zijn zienswijze ingediend. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn zienswijze tijdig en gemotiveerd is ingegaan op de standpunten van verweerder. Verweerder is in de bestreden beschikking niet op de zienswijze van eiser ingegaan. Eiser heeft dit niet in het geding gebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat het voorschrift van artikel 39 Vw 2000 aangemerkt moet worden als een bepaling van openbare orde. De voornemenprocedure is ingevoerd om te waarborgen dat de rechter beschikt over een goed dossier en ter verzekering van de kwaliteit van de primaire beschikking. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE Zitting houdende te Leeuwarden Vreemdelingenkamer Regnr: Awb 02/7911 BEPTDN C uitspraak: 21 mei 2003 U I T S P R A A K inzake: A, geboren op [...] 1977, verblijvende te B, van Guinese nationaliteit, IND-dossiernummer: 0010.30.8046, eiser, gemachtigde: mr. M.A. Buys, advocaat te Leeuwarden; tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te ‘s-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. G.J. Douma, werkzaam bij de IND. 1. PROCESVERLOOP 1.1 Op 30 oktober 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. 1.2 Op 16 november 2001 heeft verweerder zijn voornemen tot afwijzing van de aanvraag aan de gemachtigde van eiser toegezonden. Daarbij is eiser in de gelegenheid gesteld binnen vier weken zijn zienswijze op het voornemen schriftelijk naar voren te brengen. 1.3 Op 26 november 2001 heeft verweerder schriftelijk aan de gemachtigde van eiser laten weten dat de termijn voor het indienen van een zienswijze niet op vier weken gesteld had moeten worden, maar op acht weken. Eiser is alsnog in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze in te dienen binnen acht weken na toezending van het voornemen. 1.4 Bij beschikking van 9 januari 2002 heeft verweerder afwijzend op de aanvraag beslist. 1.5 Op 10 januari 2002 heeft eiser zijn zienswijze ingediend. 1.6 Bij beroepschrift van 30 januari 2002 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de eerdergenoemde beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 17 maart 2003 een verweerschrift ingediend. 1.7 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 april 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mw. mr. S.A. Wilman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. MOTIVERING 2.1 In het beroepschrift wordt, na het vermelden dat in de beschikking geen nieuwe gronden worden aangevoerd en dat daarbij is verwezen naar het voornemen, voor de gronden van het beroep enkel verwezen naar de zienswijze van 10 januari 2002, welke als bijlage bij het beroepschrift is gevoegd. 2.2 Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bevat het beroepschrift ten minste de gronden van het beroep. De rechtbank is van oordeel dat eiser in het onderhavige geding heeft kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar zijn zienswijze, omdat verweerder bij het nemen van zijn besluit op de aanvraag de tijdig ingediende zienswijze ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken, terwijl in die zienswijze gemotiveerd is ingegaan op het voornemen. Het beroep is derhalve ontvankelijk. 2.3 De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser een termijn tot 11 januari 2002 heeft gegeven zijn zienswijze in te dienen op het voornemen om de aanvraag om toelating als vluchteling niet in te willigen. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder hangende de termijn voor het indienen van een zienswijze is overgegaan tot het slaan van de thans bestreden beschikking van 9 januari 2002. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser in de op 10 januari 2002 ingediende zienswijze tijdig en gemotiveerd is ingegaan op de in het voornemen weergegeven standpunten van verweerder. De rechtbank stelt tevens vast dat verweerder in de bestreden beschikking niet is ingegaan op de voornoemde zienswijze en concludeert dat dit is veroorzaakt door het voortijdig beslissen op de aanvraag. 2.4 Gelet op de formulering van het beroepschrift, de tekst van de door de gemachtigde voorgedragen pleitnota en het overigens verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat in beroep niet is gesteld dat verweerder in strijd met de in artikel 39 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) neergelegde voornemenprocedure heeft gehandeld door op de aanvraag te beslissen zonder de zienswijze af te wachten, terwijl de daarvoor gegeven termijn nog niet was verstreken. Hoewel eiser deze grond dus niet in het geding heeft gebracht, acht de rechtbank om de volgende redenen termen aanwezig ambtshalve nader in te gaan op de voornemenprocedure. 2.5 De rechtbank overweegt dat blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 39 Vw 2000, met het laten vervallen van de bezwaarschriftenprocedure in asielzaken, de voornemenprocedure is bedoeld om te waarborgen dat de rechter beschikt over een goed opgebouwd dossier, waarin de standpunten van zowel eiser als verweerder zijn neergelegd. De invoering van de voornemenprocedure en de afschaffing van de bezwaarfase zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voorts is de voornemenprocedure ingevoerd ter verzekering van de kwaliteit van de primaire beschikking. Daarom heeft de wetgever in artikel 42, derde lid, Vw 2000 bepaald dat in de beschikking op de zienswijze wordt ingegaan als de aanvraag wordt afgewezen. Bovendien blijkt uit de wetshistorie dat de voornemenprocedure is te beschouwen als een nadere invulling van artikel 4:7 Awb, waarbij de uitzonderingen van de artikelen 4:11 en 4:12 Awb niet van toepassing zijn, omdat de verplichting van artikel 39 Vw 2000 alle gevallen omvat waarin het voornemen bestaat de asielaanvraag af te wijzen. 2.6 De rechtbank overweegt voorts dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) de voornemenprocedure van artikel 39 Vw 2000 heeft aangemerkt als een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op aanvraag (10 oktober 2002, rolnummer 200204386/1, JV 2002/436). Daarbij heeft de Afdeling mede overwogen dat met de mogelijkheid in het verweerschrift of ter zitting op de in de zienswijze aangevoerde gronden in te gaan onvoldoende recht wordt gedaan aan de waarborg die deze procedure beoogt te bieden. Daarom kan in voorkomend geval het besluit niet met toepassing van artikel 6:22 Awb in stand worden gelaten. 2.7 De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande het voorschrift van artikel 39 Vw 2000 aangemerkt moet worden als een bepaling van openbare orde. De rechtbank realiseert zich hierbij dat hoewel de Afdeling artikel 7:2 Awb eveneens heeft aangemerkt als zijnde van essentieel belang, deze bepaling geen voorschrift van openbare bevat. Het is dan ook niet alleen het essentiële belang van de voornemenprocedure dat doorslaggevend is voor de rechtbank. Voor de rechtbank is evenzeer redengevend het verplichte karakter van de voornemenprocedure en het waarborgaspect, dat artikel 39 Vw 2000 beoogt te bieden om te voorkomen dat onvoldragen beslissingen aan de rechter ter toetsing worden voorgelegd. 2.8 De rechtbank oordeelt dat verweerder, door op de aanvraag te beslissen zonder de zienswijze van eiser af te wachten lopende de daarvoor gegeven termijn, heeft gehandeld in strijd met artikel 39 Vw 2000. Gelet op het vorenomschreven karakter van dit voorschrift, is de rechtbank van oordeel dat reeds op grond hiervan het beroep gegrond moet worden verklaard. Vanwege de waarborg die de voornemenprocedure beoogt te bieden in combinatie met het materiële gebrek dat kleeft aan de thans bestreden beschikking acht de rechtbank geen grond aanwezig te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. 2.9 Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank zal de bestreden beschikking wegens strijd met artikel 39 Vw 2000 vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van de door eiser ingediende zienswijze. 2.10 De rechtbank ziet aanleiding om met betrekking tot de veroordeling in de proceskosten te beslissen als hieronder aangegeven. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden beschikking van 9 januari 2002; - bepaalt dat verweerder opnieuw een besluit neemt op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te voldoen. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2003 in tegenwoordigheid van T.A. Terpstra als griffier. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ‘s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden op: 22 mei 2003