Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF9796

Datum uitspraak2003-05-28
Datum gepubliceerd2003-06-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/03022 PV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Als in de verordening de tarieven van de onroerende-zaakbelastingen voor woningen en niet-woningen, respectievelijk die voor eigenaren en gebruikers, blijven binnen de wettelijke grenzen van de artikelen 220f en 220g Gemeentewet (tekst 2000), is de nadere onderbouwing van de hoogte van deze tarieven niet van belang.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak met dagtekening 23 april 2002 van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder, betreffende 49 aanslagen in de onroerende zaakbelastingen (eigenarenbelasting) 2000 tot een totaal bedrag van (omgerekend) € 4.804,10. Het beroep is behandeld ter zitting van 14 mei 2003. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Gronden 1. De gemeenteraad van Amsterdam heeft met ingang van 1 januari 2000, artikel 5, eerste lid, van de Verordening Onroerende-zaakbelastingen 1999 als volgt vastgesteld: Art. 5.1. Voor elke volle f 5.000 van de heffingsmaatstaf bedraagt: a voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen: 10 de gebruikersbelasting: f 8,07; 20 de eigenarenbelasting: f 10.08; b voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen: 10 de gebruikersbelasting: f 8,87; 20 de eigenarenbelasting: f 11.08. 2. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar nog gesteld dat hij in zijn stuk van 25 april 2003 (bladzijde 2) bedoelde te verwijzen naar het stuk van de gemachtigde van 14 april 2003 en dat de Gemeentewet wel toestaat dat het eigenarentarief hoger is dan dat voor gebruikers; dat hij bij een voor belanghebbende positief luidend arrest van de Hoge Raad, ambtshalve vermindering van de aanslagen zal geven. 3.1. Artikel 220f, tweede lid, van de Gemeentewet (tekst 2000) bepaalt dat het tarief voor de categorie woningen, niet hoger mag zijn dan 120% van dat voor de categorie niet-woningen en hetzelfde geldt voor het tarief voor de categorie niet-woningen ten opzichte van de categorie woningen. Het onder 1 weergegeven tarief is niet in strijd met deze wettelijke regeling. 3.2. Artikel 220g bepaalt dat het tarief voor de eigenarenbelasting niet hoger mag zijn dan 125% van het tarief voor de gebruikersbelasting. Het onder 1 weergegeven tarief is niet in strijd met deze wettelijke regeling. 3.3. De genoemde artikelen 220f en 220g bevatten bepalingen met betrekking tot de hoogte van de uiteindelijk in de verordening op te nemen tarieven. Daarbij is niet van belang of de verwachte totale opbrengst van de aan eigenaren, dan wel gebruikers op te leggen aanslagen over de objecten woningen en niet-woningen, afwijkt van de verhoudingen zoals de wetgever die met betrekking tot het tarief heeft voorgeschreven. 3.4. Artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen, behoudens het bepaalde in (onder meer) paragraaf 2 van Hoofdstuk XV van de Gemeentewet. Nog daargelaten de vraag of bij de heffing van onroerende-zaakbelastingen naar de onder 1 vermelde tarieven sprake is van enige heffing afhankelijk van inkomen, winst of vermogen, heeft de gemeenteraad de tarieven vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 220f en 220g en is hij dus gebleven binnen de ruimte die artikel 219 van de Gemeentewet biedt. 3.5. Partijen hebben verwezen naar de hen (kennelijk) bekende uitspraak van dit Hof van 24 januari 2003 met kenmerk 02/05147 voor het belastingjaar 2001, te vinden via www.rechtspraak.nl. De gemachtigde heeft verwezen naar pleitnotities en berekeningen B, C, D en E doch deze niet overgelegd. Het Hof kan deze opmerkingen dan ook niet in zijn beschouwingen betrekken en ziet geen aanleiding het onderzoek te heropenen nu de wettelijke bepalingen ter berekening van het tarief voor het jaar 2001, anders luiden dan voor het jaar 2000. 4. Het Hof acht geen termen aanwezig om enige partij te veroordelen in de proceskosten van de andere partij. De uitspraak is gedaan op 28 mei 2003 door mr. Boersma, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.