
Jurisprudentie
AG0179
Datum uitspraak2003-05-08
Datum gepubliceerd2003-06-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAlkmaar
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/29527, 00/1943
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsAlkmaar
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/29527, 00/1943
Statusgepubliceerd
Indicatie
Somalië / binnenlands verblijfsalternatief.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres ingeroepen feiten en omstandigheden zijn aan te merken als nova. Daartoe zijn onder meer overgelegd een brief van de autoriteiten van Somaliland van 14 december 2002 en een rapport van de British Home Office van 29 oktober 2002. De stelling dat de in deze documenten genoemde terugkeerbeletselen geen betrekking kunnen hebben op de vraag of er een categoriaal beschermingsbeleid moet worden gevoerd berust op een onjuiste lezing van de Afdelingsuitspraak van 27 augustus 2002. Hieruit volgt niet dat toegangsbeletselen in het algemeen niet relevant zouden kunnen zijn voor de vraag of een categoriaal beschermingsbeleid moet worden gevoerd. De status van deze documenten staat er niet aan in de weg dat zij opwegen tegen de ambtsberichten. De feiten die daaruit naar voren komen leveren concrete aanknopingspunten op om te twijfelen of een verblijfsalternatief in Somaliland en Puntland nog kan worden tegengeworpen. Verweerder kan zich in redelijkheid niet zonder nader onderzoek op het standpunt stellen dat een verblijfsalternatief in de provincies Somaliland en Puntland aanwezig is. Nu verweerder niet heeft kunnen uitleggen hoe Galgadud en Hiiran anders dan via Somaliland en Puntland kunnen worden bereikt en het aan verweerder is aannemelijk te maken dat een verblijfsalternatief bereikbaar is, faalt het standpunt dat ook de gebieden Galgadud en Hiiran een verblijfsalternatief vormen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder als reden voor het afschaffen van het categoriaal beschermingsbeleid het ontstaan van relatief sterke regionale en lokale besturen noemt, waardoor clanafkomst voor het verblijfsalternatief niet van belang is. Verweerder niet heeft kunnen verduidelijken hoe het tegenwerpen van een verblijfsalternatief in Galgadud en Hiiran zich verhoudt tot deze reden van de beleidswijziging, mede in het licht van de omstandigheid dat de genoemde gebieden aanvankelijk niet als verblijfsalternatief zijn tegengeworpen. Beroep gegrond.
Uitspraak
Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
voorzieningenrechter
UI T S P R A A K
artikel 8:70 en artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/29527 OVERIO (beroep)
AWB 00/1943 VRWET (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1975, van Somalische nationaliteit, wonende te B, eiseres/verzoekster, hierna te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. drs. A. Hol, advocaat te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E.W. Buskens, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Op 1 november 1999 heeft eiseres verzocht om verlenging van de haar bij besluit van 20 maart 1998 verleende voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv). Bij besluit van 27 december 1999, aan eiseres uitgereikt op 26 januari 2000, heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 22 februari 2000 is namens eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift van diezelfde datum is namens eiseres verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het bezwaar. Verweerder heeft in verband met de verzochte voorlopige voorziening op 16 maart 2000 de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank doen toekomen. Het bezwaar is bij besluit van 19 maart 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 15 april 2002, aangevuld bij brieven van 16 mei 2002 en 20 februari 2002, is namens eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij dit beroepschrift is meegedeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt gehandhaafd. De rechtbank begrijpt dit verzoek aldus dat wordt verzocht een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Op 7 maart 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Standpunten partijen
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw 2000. Voor eiseres geldt dat zij een verblijfsalternatief heeft in het relatief veilige deel van Somalië. Op 24 september 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie aan de Tweede Kamer meegedeeld het beleid van categoriale bescherming voor geheel Somalië op te heffen. Op 11 oktober 2001 is de Tweede Kamer met deze beleidswijziging akkoord gegaan. Uitgangspunt van het beleid zoals dit door de Tweede Kamer op 11 oktober 2001 is gesanctioneerd is dat er voor alle Somaliërs uit het onveilige of overgangsgebied een verblijfsalternatief bestaat in het relatief veilige gebied, dat de gebieden Somaliland, Puntland, Galgadud en Hiiran omvat. Op 14 januari 2002 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) geoordeeld dat dit beleid niet onredelijk is en dat genoemd verblijfsalternatief aan minderheden kan worden tegengeworpen.
2. In beroep is namens eiseres een beroep gedaan op nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83 Vw 2000. Daartoe zijn overgelegd een brief van de autoriteiten van Somaliland van 14 december 2002, een rapport van het Britse Home Office van 29 oktober 2002 en een uitspraak van nevenzittingsplaats Zwolle met registratienummer AWB 03/160. Uit deze informatie, bezien in samenhang, blijkt dat eiseres, die geboren en getogen is in Mogadishu en behoort tot de kleine minderheidsgroepering der Galgale, geen verblijfsalternatief heeft in het relatief veilige deel van Somalië. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres het beroep op bovengenoemde stukken als volgt toegelicht. Niet kan gezegd worden dat eiseres daadwerkelijk terecht kan in het door verweerder als verblijfsalternatief aangemerkte gebied, bestaande uit Puntland, Somaliland, Galgadud en Hiiran. Uit genoemde stukken komt naar voren dat Puntland en Somaliland hun grenzen hebben gesloten voor terugkerende Somalische uitgeprocedeerde asielzoekers (met uitzondering van personen die eerder in deze gebieden hebben gewoond en tot de clan(s) behoren die hier wonen). Galgadud en Hiiran zijn slechts bereikbaar via Somaliland en Puntland en dus - door het sluiten van de grenzen van Somaliland en Puntland - niet langer bereikbaar. Nu er geen sprake is van een reëel toegankelijk en bereikbaar verblijfsalternatief, dient eiseres in aanmerking te worden gebracht voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000, aldus nog steeds de gemachtigde van eiseres.
3. Verweerder heeft in reactie hierop in het verweerschrift naar voren gebracht dat uit het ambtsbericht inzake Somalië van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 juni 2001 blijkt dat de Galgale kunnen terugkeren naar dan wel verblijven in het relatief veilige deel van Somalië.
Verweerder heeft zich ter zitting ten aanzien van de door de gemachtigde van eiseres ingeroepen stukken op het standpunt gesteld dat hierin geen concrete aanknopingspunten kunnen worden gevonden om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de ambtsberichten van 12 juni 2001 en 4 juli 2002 inzake Somalië. Derhalve ziet verweerder in deze stukken geen aanleiding het toelatingsbeleid ten aanzien van Somalische minderheidsgroeperingen te wijzigen. Primair geldt, aldus verweerder, dat de informatie die uit deze stukken naar voren komt omtrent de voor Somaliland en Puntland geldende toegangsbeletselen irrelevant is voor de vraag of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw 2000: toegangsbeletselen hebben namelijk geen betrekking op de vraag of er een categoriaal beschermingsbeleid beleid moet worden gevoerd. Verweerder verwijst ter onderbouwing van dit primaire standpunt op jurisprudentie van de ABRS. Subsidiair meent verweerder dat de door de gemachtigde overlegde stukken op grond van hun status niet opwegen tegen de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken. De status van de brief van het Somalilandse Ministry of Resettlement is niet geheel duidelijk en in het verleden zijn er meer van dit soort brieven geweest; het rapport van de Britse Home Office is slechts een ‘operational guidance note’, oftewel een werkinstructie, en geen beleid. Als meer subsidiair standpunt heeft verweerder naar voren gebracht dat, mocht geoordeeld worden dat Somaliland en Puntland niet (langer) kunnen dienen als verblijfsalternatief, Galgadud en Hiiran nog altijd overblijven. Deze twee delen van Somalië behoren ook tot het relatief veilige gebied en ten aanzien hiervan is door de gemachtigde van eiseres geen informatie naar voren gebracht waaruit zou kunnen blijken dat de situatie aldaar thans anders zou zijn dan is weergegeven in de ambtsberichten van 12 juni 2001 en 4 juli 2002 inzake Somalië.
IV. Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Op grond van artikel 83 Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3. De rechtbank is van oordeel dat de door de gemachtigde van eiseres ingeroepen feiten en omstandigheden zijn aan te merken als feiten en omstandigheden in de zin van artikel 83 Vw 2000. Het betreft immers feiten en omstandigheden, opgekomen na het nemen van het bestreden besluit: de stukken waaruit deze feiten en omstandigheden naar voren komen dateren van geruime tijd na dit besluit en hebben betrekking op het recente verleden. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het verweerschrift op de door de gemachtigde van eiseres ingeroepen nieuwe feiten en omstandigheden heeft gereageerd. Derhalve kan niet gezegd worden dat in dit geval de procesorde zich verzet tegen toepassing van artikel 83 Vw 2000.
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich evenmin een situatie voor waarin geoordeeld zou moeten worden dat de voortgang van de zaak door toepassing van artikel 83 Vw 2000 onevenredig vertraagd wordt. Derhalve ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op genoemde nieuwe feiten en omstandigheden, in stand kan blijven.
4. Verweerder heeft in de bezwaarfase de aanvraag om verlenging van de vvtv op grond van artikel 117 Vw 2000 aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 Vw 2000 en heeft bezien of eiseres in aanmerking komt of had moeten komen voor een verblijf hier te lande op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw 2000. Ter toetsing ligt derhalve voor of verweerder bij het bestreden besluit eiseres (verlenging van) een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw 2000 heeft mogen weigeren.
5. Ingevolge artikel 29, eerste lid Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
(…)
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
(…)
Artikel 3.106 Vb 2000 luidt, voor zover hier van belang:
“De indicatoren die in ieder geval zullen worden betrokken in de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d van de Wet zijn:
a. de aard van het geweld in het land van herkomst, met name de ernst van de schendingen van de mensenrechten en het oorlogsrecht, de mate van willekeur, de mate waarin het geweld voorkomt en de mate van geografische spreiding van het geweld;
(…)
Zoals in de uitspraak van de ABRS van 8 november 2001 (JV 2002/12) is bepaald, fungeert het binnenlands beschermingsalternatief “als element in de beoordeling of sprake is van een zodanige situatie in het land van herkomst, dat terugkeer naar dat land van onevenredige hardheid zou zijn; een element dat derhalve valt in de categoriale aard van die beoordeling”.
6. Vast staat dat verweerder Somaliërs niet terugstuurt naar het conflict- en overgangsgebied in het Zuiden van Somalië. Ter beoordeling staat de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan eiseres wegens het bestaan van een binnenlands verblijfsalternatief geen categoriale bescherming toekomt. De rechtbank stelt voorop dat verweerder terzake een ruime beoordelingsmarge toekomt, waarvan de aanwending de toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien verweerder bij de afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag er van, niet in redelijkheid tot zijn beoordeling heeft kunnen komen. Het besluit tot weigering categoriale bescherming te verlenen dient evenwel te berusten op een deugdelijke motivering.
7. Verweerder heeft in zijn brief van 3 april 2000 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (5009900/00/DVB) geconcludeerd dat een vvtv-beleid voor een aantal Somalische clans en minderheidsgroepen niet langer noodzakelijk is. In deze brief is, voor zover hier van belang, gesteld:
De situatie van relatieve veiligheid in het noorden en centrale deel van Somalië heeft zich bestendigd. Wederom hebben zich tienduizenden ontheemden uit het zuiden gevestigd in het noordoosten (Puntland), waaronder leden van vele clans en minderheden. Vluchtelingen uit buurlanden zijn teruggekeerd naar onder andere Somaliland, Puntland en de eilanden voor de kust van Somalië. Het ambtsbericht van 16 februari 2000 geeft een vergaand inzicht in het belang van bescherming door de clan(familie) in de Somalische context. In het ambtsbericht is aangegeven dat weliswaar door het wegvallen van de centrale overheid in Somalië het belang van de clan(familie) is toegenomen voor wat betreft bescherming van het individu, maar dat de laatste jaren in het noorden van Somalië, en met name in Somaliland en Puntland, een omgekeerde ontwikkeling gaande is: in die gebieden neemt, met de toenemende effectiviteit van de regionale besturen in het handhaven van de veiligheid, de noodzaak van bescherming door de eigen (clan) familie af. (…) Ten aanzien van de positie van minderheidsgroepen meldt de Minister van Buitenlandse Zaken dat velen van hen naar het relatief veilige deel van Somalië zijn getrokken. (…) Somalische asielzoekers die behoren tot de minderheidsgroepen die hun woongebied uitsluitend in het zuiden hebben komen derhalve niet meer in aanmerking voor een vvtv omdat voor hen een (…) verblijfsalternatief in het noorden aanwezig wordt geacht. (…)
Bij brief van 24 september 2001 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (5107796/01/DVB) heeft verweerder besloten het categoriale beschermingsbeleid ook voor leden van die clans waarvoor dit nog niet reeds eerder was beëindigd, te beëindigen. In deze brief is, voor zover hier van belang, gesteld:
De situatie in het conflict- en overgangsgebied in het Zuiden van Somalië is zorgwekkend (…). De mate van willekeur van het geweld en van de schending van de mensenrechten is uitzonderlijk. Samen met de slechte veiligheidssituatie zou dit tot het oordeel kunnen leiden dat voor dit gebied een beleid van categoriale bescherming, in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000, geïndiceerd is. Echter in het algemeen kan men zich aan de geweldssituatie onttrekken door in het relatief veilige deel van Somalië te verblijven. Daartoe is het volgende redengevend. Er is sprake van waarneembare verbeteringen, met name in het noorden van Somalië. De lokale besturen blijken in staat de veiligheidssituatie verder te bestendigen. Mensenrechten worden er in het algemeen geëerbiedigd. Ontheemden, ongeacht tot welke (clan) familie of minderheidsgroep zij behoren, hebben zich in grote getale in het relatief veilige deel van Somalië gevestigd of zijn vanuit het buitenland teruggekeerd en zijn aldaar zonder problemen geïntegreerd. Deze migratiestroom is nog steeds gaande. De meesten vestigen zich in Somaliland en Puntland. (…) De mate van veiligheid en de mate waarin de mensenrechten worden nageleefd is afhankelijk van de kracht van het lokale of regionale bestuur. (…) De terugkeer van afgewezen asielzoekers naar het relatief veilige deel van Somalië acht ik dan ook niet van bijzondere hardheid.
8. Bij uitspraak van 14 januari 2002 heeft de ABRS geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten aanzien van Somalische minderheidsgroepen niet langer een categoriaal beschermingsbeleid is geïndiceerd, aangezien aan hen een binnenlands verblijfsalternatief kan worden tegengeworpen. Volgens de ABRS is er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich op basis van de ambtsberichten van 16 februari 2000 en 12 juni 2001 ten aanzien van minderheidsgroeperingen in het algemeen niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, het noorden van Somalië in verband met de algemene situatie aldaar niet van bijzondere hardheid is.
9. De door de gemachtigde van eiseres ingeroepen brief van het Ministry of Resettlement van de Republiek Somaliland van 14 december 2002 aan verweerder vermeldt - voor zover relevant - het volgende:
The Government of Somaliland will not accept the resettlement in Somaliland, voluntary or otherwise, of nationals of Somalia. It has to be remembered that Somaliland is already hosting tens of thousands of unregistered refugees from Somalia and receives no assistance in this regard from the international community. The Government of Somaliland accepts in principle the voluntary return of Somaliland nationals.
Voorts vermeldt deze brief:
Only Somalilanders (verification by the Ministry of RRR on forehand).
The rejected asylum seeker not longer than 3 years abroad.
Travel document: only the Somaliland passport; we do not accept EU laissez-passer of other documents.
Het rapport van de Britse Home Office van 29 oktober 2002 vermeldt - voor zover relevant - het volgende:
The authorities controlling Somaliland, Puntland, and the Bay and Bakool regions have each made it clear that they would only admit to the territory they control those who are of the same clan and who were previously resident in that particular area. Internal flight for other Somali groups to these relatively safe areas is not therefore a viable option.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerders standpunt, dat terugkeerbeletselen geen betrekking kunnen hebben op de vraag of er een categoriaal beschermingsbeleid moet worden gevoerd, berust naar het oordeel van de rechtbank op een te ruime, en derhalve onjuiste, lezing van de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2002. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat “Uit het wettelijk stelsel (…) volgt dat de indicatoren, aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een categoriaal beschermingsbeleid moet worden gevoerd, verband moeten houden met de algehele situatie in het land van herkomst. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat terugkeerbeletselen zoals het niet beschikken over reisdocumenten, op de algehele situatie in het land van herkomst geen betrekking hebben”
Hieruit volgt slechts dat een terugkeerbeletsel zoals het niet beschikken over reisdocumenten geen betrekking heeft op de algehele situatie in het land van herkomst en derhalve niet relevant kan zijn voor de vraag of een categoriaal beschermingsbeleid moet worden gevoerd, en niet, zoals verweerder meent, dat toegangsbeletselen in het algemeen niet relevant zouden kunnen zijn voor de vraag of een categoriaal beschermingsbeleid moet worden gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat het sluiten van de grenzen van Somaliland en Puntland voor personen die niet uit deze gebieden afkomstig zijn een toegangsbeletsel van geheel andere orde is dan het niet beschikken over reisdocumenten. Het sluiten van genoemde grenzen heeft naar het oordeel van de rechtbank ook betrekking op de algehele situatie in het land van herkomst en is derhalve relevant bij de beoordeling van de vraag of aanspraak bestaat op een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw 2000.
11. Het subsidiaire standpunt van verweerder acht de rechtbank evenmin steekhoudend. Volgens vaste rechtspraak van de ABRS mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen uitgaan van de juistheid van de informatie in een ambtsbericht dat op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, voor zover mogelijk, onder aanduiding van bronnen. Dit is slechts anders indien concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
Van een dergelijk concreet aanknopingspunt kan sprake zijn wanneer een bron concrete feiten vermeldt die de in het ambtsbericht neergelegde feiten uitdrukkelijk weerspreken.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat naar voren komen uit de brief van het Somalilandse Ministry of Resettlement en het rapport van de Britse Home Office, te weten dat Somaliland en Puntland niet langer onbeperkt ontheemden toelaten, een concreet aanknopingspunt in de hierboven bedoelde zin oplevert.
Bij dit oordeel heeft de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking genomen dat het hier van belang zijnde feit zeer concreet van aard en niet voor mererlei uitleg vatbaar is. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de stukken waaruit dit feit naar voren is gekomen van veel recenter datum zijn dan de in deze zaak van belang zijnde ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank heeft bij haar oordeel tevens betrokken dat de bronnen waaruit het feit naar voren is gekomen - stukken van een Somalilands respectievelijk Brits Ministerie - als gezaghebbend zijn aan te merken. Gelet op deze bronnen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat genoemde stukken niet opwegen tegen de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken.
Bij haar oordeel op dit punt heeft de rechtbank tot slot belang gehecht aan de omstandigheid, dat het hier aan de orde zijnde feit, te weten het sluiten van de grenzen van Somaliland en Puntland voor ontheemden die niet uit deze gebieden vandaan komen, niet als onverwacht kan worden aangemerkt: het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van 4 juli 2002 geeft reeds een voorzichtige waarschuwing dat de opvangcapaciteit van Somaliland en Puntland overbelast dreigt te raken. Genoemd ambtsbericht vermeldt: “Voor georganiseerde (vrijwillige) terugkeer naar Somaliland en Puntland is instemming van de lokale autoriteiten nodig. UNHCR heeft de afgelopen jaren tienduizenden Somaliërs helpen terugkeren naar Somalië, vooral naar het Noorden. Westerse landen verkrijgen echter moeilijk de benodigde instemming voor begeleide terugkeer van de autoriteiten. De autoriteiten van Somaliland en Puntland wijzen op de beperkte mogelijkheden om terugkeerders werk en voorzieningen te bieden en op het belang van de financiële overmakingen door in Nederland verblijvende Somaliërs. Samengevat betekent dit dat vestiging in het relatief veilige deel van Somalië – al dan niet in het woongebied van de eigen (clan) familie – in veel gevallen mogelijk is, maar ook aan beperkingen onderhevig is.”
12. Nu de rechtbank verweerder niet volgt in de ter zitting naar voren gebrachte standpunten en verweerder overigens geen inhoudelijke opheldering heeft kunnen geven omtrent de feitelijke bereikbaarheid van Somaliland en Puntland, komt de rechtbank tot de slotsom dat er een concrete aanknopingspunt bestaat dat Somaliland niet (langer) als verblijfsalternatief kan worden aangemerkt en dat er ten aanzien van Puntland onduidelijkheid bestaat of dit gebied als verblijfsalternatief kan worden aangemerkt. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat een verblijfsalternatief in de provincies Somaliland en Puntland aanwezig is.
13. Ten aanzien van het meer subsidiaire standpunt van verweerder dat ook Galgadud en Hiiran als verblijfsalternatief kunnen worden aangemerkt overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat uit de genoemde ambtsberichten niet volgt dat Galgadud en Hiiran bereikbaar zijn voor van buiten Somalië afkomstige personen zonder doorreis door hetzij Somaliland en Puntland, hetzij de zuidelijke en onveilige gebieden. Voorts volgt uit de in overweging 7 genoemde brief van 24 september 2001 dat de situatie in het Zuiden van Somalië, waaruit eiseres afkomstig is, tot het oordeel zou kunnen leiden dat voor dit gebied een beleid van categoriale bescherming geïndiceerd is. Op grond hiervan zou eiseres in aanmerking dienen te worden gebracht voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw 2000. Verweerder voert evenwel geen categoriaal beschermingsbeleid omdat er een verblijfsalternatief bestaat in het relatief veilige deel van Somalië. Aan eiseres is aldus de exceptie van een binnenlands verblijfsalternatief tegengeworpen. Nu het gaat om een exceptieve onderbouwing van het beleid om geen categoriale bescherming te bieden aan asielzoekers uit Zuid-Somalië, is het aan verweerder om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan ondanks de onveilige situatie in het Zuiden toch geen verblijfsvergunning verleend behoort te worden. Verweerder dient derhalve bij gemotiveerde betwisting aannemelijk te maken dat Galgadud en Hiiran een reëel en bereikbaar verblijfsalternatief zijn.
De gemachtigde van eiseres heeft gesteld dat Galgadud en Hiiran slechts bereikbaar zijn via Somaliland en Puntland. Nu tot de twee laatst genoemde gebieden geen toegang kan worden gekregen, zijn de eerste twee ook onbereikbaar. Verweerder heeft dit ter zitting niet, althans niet onderbouwd, weersproken. Desgevraagd heeft verweerder niet kunnen aangeven of en op welke wijze Galgadud en Hiiran, anders dan via Somaliland en Puntland, kunnen worden bereikt.
De rechtbank is van oordeel dat, nu er een concreet aanknopingspunt bestaan dat Somaliland niet (langer) als verblijfsalternatief kan worden aangemerkt en ten aanzien van Puntland onduidelijkheid op dit punt bestaat, en verweerder niet heeft kunnen uitleggen hoe Galgadud en Hiiran anders dan via deze gebieden kunnen worden bereikt, verweerder zich in redelijkheid niet zonder nader onderzoek naar de bereikbaarheid van deze gebieden op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij een verblijfsalternatief voor eiseres vormen.
14. Ten overvloede overweegt de rechtbank ten aanzien van Galgadud en Hiiran het volgende.
De rechtbank stelt vast dat het beleid van verweerder inzake Somalië dat op 24 september 2001 in werking is getreden als relatief veilig gebied van Somalië niet slechts Somaliland en Puntland vermeldt, maar daarnaast ook Galgadud en Hiiran. De ambtsberichten van 12 juni 2001 en 4 juli 2002 noemen Galgadud en Hiiran als behorend tot het relatief veilige gebied van Somalië, maar bieden weinig concrete informatie over de situatie in deze twee gebieden. Deze ambtsberichten vermelden wel dat in Galgadud en Hiiran geen lokale en regionale besturen zijn ontstaan die vergelijkbaar zijn met de besturen van Somaliland en Puntland, maar dat clanoudsten en shar’iagerechtshoven in deze provincies relatief belangrijk zijn.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen verduidelijken hoe het tegenwerpen van een verblijfsalternatief in Galgadud en Hiiran - waarin blijkens de ambtsberichten dus (nog) geen sterke regionale en lokale besturen aanwezig zijn - zich verhoudt tot de inhoud van de in overweging 7 genoemde brieven van 3 april 2000 en 24 september 2001, waarin als reden voor het afschaffen van het categoriaal beschermingsbeleid voor minderheidsgroepen nu juist het ontstaan van relatief sterke regionale en lokale besturen is genoemd.
Verweerder heeft zich ter zitting erop beroepen dat de ABRS het beleid van 24 september 2001 in zijn geheel niet onredelijk heeft geacht en daarmee ook het tegenwerpen van Galgadud en Hiiran als verblijfsalternatief heeft geaccordeerd. De rechtbank stelt evenwel vast dat de ABRS in haar uitspraken hieromtrent de term ‘het noorden van Somalië’ heeft gehanteerd en als behorend daartoe de provincies Somaliland en Puntland expliciet noemt. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 14 januari 2002 (nr. 200105382/1, JV 2002/76), 31 januari 2002 (nr. 200106209/1), 30 juli 2002 (nr. 200203043/1, JV 2002/315), 31 juli 2002 (nr. 200202310/1) en 15 augustus 2002 (nr. 200204019/1, JV 2002/343). Uit de uitspraken van de ABRS kan derhalve geen conclusie worden getrokken omtrent Galgadud en Hiiran.
Verweerders gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting beaamd dat in de praktijk gedurende enige tijd uitsluitend Somaliland en Puntland als verblijfsalternatief zijn tegengeworpen. Zij heeft evenwel niet kunnen verduidelijken sedert wanneer en op grond van welke concrete omstandigheden verweerder vervolgens naast Somaliland en Puntland ook Galgadud en Hiiran als verblijfsalternatief is gaan tegenwerpen.
Ook deze onduidelijkheden leiden de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet zonder nader onderzoek en nadere motivering kan stellen dat Hiiran en Galgadud als verblijfsalternatief voor minderheden die niet uit het gebied afkomstig zijn kan gelden.
15. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
16. De rechtbank ziet aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van artikel 8:72 vijfde lid, Awb, zoals gewijzigd per 1 april 2002 bij de Eerste Evaluatiewet Awb (Stb. 2002, 53), als in het dictum vermeld.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
17. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep beslist.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
18. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. Beslissing
De rechtbank:
Ten aanzien van het beroep:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. verbiedt verweerder eiseres uit Nederland te verwijderen zolang niet opnieuw op het bezwaarschrift is beslist;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van de voorlopige voorziening:
6. wijst de gevraagde voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2003 door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. D. Baldinger, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 15 mei 2003
Conc.: DB
Bp: -
D: B