
Jurisprudentie
AG1687
Datum uitspraak2003-06-18
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206198/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206198/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij onderscheiden besluiten van 17 maart en 29 september 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) aanvragen van appellante om verlening van huursubsidie voor de tijdvakken 1 juli 1999 tot 1 juli 2000 en 1 juli 2000 tot 1 juli 2001 afgewezen wegens een te hoge huurprijs.
Bij besluit van 31 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris de daartegen door appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Uitspraak
200206198/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Breda van 2 oktober 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris (thans de Minister) van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 17 maart en 29 september 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) aanvragen van appellante om verlening van huursubsidie voor de tijdvakken 1 juli 1999 tot 1 juli 2000 en 1 juli 2000 tot 1 juli 2001 afgewezen wegens een te hoge huurprijs.
Bij besluit van 31 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris de daartegen door appellante gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2002, verzonden op 8 oktober 2002, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 19 november 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 januari 2003, aangevuld bij brief van 4 februari 2003, heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op goede gronden is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat appellante geen aanspraken op subsidieverlening aan het overgangsrecht, neergelegd in artikel 55, vierde lid, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw), kan ontlenen en dat zij evenmin onder de toepassing van de hardheidsclausule van artikel 26 van de Hsw valt. De rechtbank heeft de Staatssecretaris terecht gehouden geacht om artikel 13, eerste lid, van de Hsw toe te passen en heeft evenzeer terecht overwogen dat hij zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet voor huursubsidie in aanmerking komt, omdat de huurprijs van de woning hoger is dan het in dit artikel opgenomen maximum. De rechtbank is appellante terecht niet gevolgd in haar betoog dat ertoe strekt dat de Staatssecretaris zich in dit geval ten onrechte onverkort aan de terzake geldende wettelijke voorschriften heeft gehouden.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, behelst grotendeels een herhaling van het bij de rechtbank aangevoerde en leidt ook overigens niet tot een ander oordeel.
2.2. Voorzover appellant stelt een verzoek tot terugbetaling van de door haar ontvangen voorschotverstrekking voor de subsidieperiode 1 juli 2002 tot 1 oktober 2002 te hebben gekregen, staat dat verzoek los van het besluit van 31 oktober 2001 en heeft de rechtbank het terecht niet in de beoordeling betrokken.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003
164-408