
Jurisprudentie
AG1693
Datum uitspraak2003-06-18
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300042/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300042/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 september 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente ’s-Graveland, thans Wijdemeren (hierna: het college), appellant geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van een paardenstal op het perceel kadastraal bekend gemeente 's-Graveland, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 maart 2000 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak
200300042/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 27 november 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 september 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente ’s-Graveland, thans Wijdemeren (hierna: het college), appellant geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van een paardenstal op het perceel kadastraal bekend gemeente 's-Graveland, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 maart 2000 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 februari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2003, waar het college, vertegenwoordigd door J.G. Koppers, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Appellant is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het vergroten van een paardenstal met een oppervlakte van 30 m² tot een oppervlakte van 60 m². De bouwvergunning voor de bestaande paardenstal is destijds verleend met vrijstelling van het geldende bestemmingsplan als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied I, Het Wijde Blik” rust op het perceel de bestemming “Gebied van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde met agrarisch gebruik”.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden, alsmede de volgens dit artikel mogelijke bouwwerken, bestemd voor de instandhouding en het herstel van de nauwe watergangetjes, het opgaande houtgewas, de zeldzame flora en fauna, de bodemkundige gesteldheid, alsmede voor de agrarische productie, met uitzondering van de niet-grondgebonden producten, zulks met inachtneming van wat in de navolgende leden van dit artikel is bepaald.
Ingevolge artikel 25, tweede lid, van de planvoorschriften mag op of in de in lid 1 bedoelde gronden niet worden gebouwd.
Het bouwplan is derhalve, naar ook niet in geschil is, in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 25, derde lid, van de planvoorschriften kan het college vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor – voorzover hier van belang - een eenvoudige schuilgelegenheid voor vee. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan niet een dergelijke schuilgelegenheid betreft.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niettemin ten onrechte heeft geweigerd vrijstelling te verlenen van het geldende bestemmingsplan voor realisering van het bouwplan. Daartoe voert hij aan dat het college ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat het bouwplan niet past in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.
2.4. Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat naar verwachting de huidige paardenstal in het nieuwe bestemmingsplan positief zal worden bestemd. Het college wenst de oppervlakte echter te beperken tot de huidige 30 m². De enkele omstandigheid dat dit getal in het voorontwerp alleen nog maar met de hand is ingevuld biedt onvoldoende grond voor de stelling van appellant dat ondanks het standpunt van het college het bouwplan mogelijk toch past in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Buitengebied I, Het Wijde Blik 1999”. In het besluit van 7 maart 2000 heeft het college voorts overwogen dat uit de bebouwingsregelingen van het bestemmingsplan blijkt dat bescherming van de waarde van het gebied voorop staat en dat het college met het toestaan van bebouwing in het buitengebied zeer terughoudend omgaat. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding te oordelen dat het college niet in redelijkheid tot de weigering vrijstelling te verlenen heeft kunnen besluiten. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.5. Het betoog van appellant dat het college bebouwing van uiteenlopende aard op de aangrenzende percelen toelaatbaar heeft geacht, is onvoldoende concreet voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Voorzover dit betoog betrekking heeft op de houtopslagloods van de vereniging Natuurmonumenten en de bebouwing op het perceel Kortenhoefsedijk 109 heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat geen sprake is van gelijke gevallen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003
58-423