
Jurisprudentie
AG1734
Datum uitspraak2003-06-18
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200204927/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200204927/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 27 april 1993 heeft de raad van de gemeente Sleen, rechtsvoorganger van appellant (hierna: de gemeenteraad), het verzoek van [verzoeker] om herziening van het bestemmingsplan “Veenoord” voor de bouw van een woning aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […], afgewezen.
Bij uitspraak van 23 september 1997, zaak nr. R03.93.4582, heeft de Afdeling het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 20 juli 1993, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Uitspraak
200204927/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Emmen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen van 25 juli 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 1993 heeft de raad van de gemeente Sleen, rechtsvoorganger van appellant (hierna: de gemeenteraad), het verzoek van [verzoeker] om herziening van het bestemmingsplan “Veenoord” voor de bouw van een woning aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […], afgewezen.
Bij uitspraak van 23 september 1997, zaak nr. R03.93.4582, heeft de Afdeling het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 20 juli 1993, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij uitspraak van 18 november 1998 heeft de rechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] ingestelde beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 25 november 1997 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en daarbij bepaald dat de gemeenteraad een nieuw besluit neemt op de aanvraag van [verzoeker].
Bij besluit van 15 juli 1999 heeft de gemeenteraad het verzoek van [verzoeker] wederom afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2000 heeft de gemeenteraad het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de gemeenteraad een nieuw besluit moet nemen met in achtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief van 29 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 december 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2003, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J. van der Veen, ambtenaar der gemeente, en [verzoeker] in persoon en bijgestaan door mr. P. Keijzer, advocaat te Emmen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling stelt ambtshalve het volgende voorop. In het dictum van de voormelde uitspraak van de rechtbank van 18 november 1998 is bepaald dat de gemeenteraad een nieuw besluit neemt op de aanvraag van [verzoeker]. Dat betreft een kennelijke misslag. Nu de rechtbank in die uitspraak niet zelf heeft voorzien door het primaire besluit van 27 april 1993 te herroepen, maar heeft volstaan met vernietiging van de beslissing op bezwaar van 25 november 1997, diende de gemeenteraad op grond van die uitspraak ten derde male op het bezwaar van [verzoeker] te beslissen. Het stond de gemeenteraad niet vrij bij die stand van zaken een nieuw primair besluit te nemen. Het besluit van 15 juli 1999 moet dan ook worden aangemerkt als de beslissing op dat bezwaar. Gelet daarop had het daartegen door [verzoeker] tijdig gemaakte bezwaar van 12 november 1999 als beroep moeten worden doorgezonden naar de rechtbank. Het besluit van 22 juni 2000 kan als een wijzigingsbesluit worden beschouwd, dat strekt tot handhaving van het besluit van 15 juli 1999 onder verbetering van de motivering. Dat laatste besluit heeft aldus het eerste besluit vervangen.
De rechtbank had het als beroep aan te merken bezwaar van [verzoeker] gericht tegen het besluit van 15 juli 1999 in behandeling moeten nemen en het besluit van 22 juni 2000 ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht bij de beoordeling moeten betrekken. Voorzover dat beroep was gericht tegen het besluit van 15 juli 1999 had dat niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat [verzoeker] geen belang meer had bij de beoordeling van dat besluit nu het besluit van 22 juni 2000 daarvoor in de plaats was getreden. Ook het latere beroep van [verzoeker] van 30 augustus 2000 had zij niet-ontvankelijk moeten verklaren omdat er reeds een beroep van hem aanhangig was tegen dat besluit. Het beroepschrift diende te worden aangemerkt als een nader stuk in de reeds lopende procedure. Nu de inhoudelijke overwegingen van de rechtbank blijkens het vorenstaande terecht betrekking hebben op het besluit van 22 juni 2000 en daarbij de beroepsgronden van [verzoeker] volledig aan bod zijn gekomen, kan de Afdeling ingaan op de hogerberoepsgronden die betrekking hebben op die inhoudelijke overwegingen.
2.2. De gemeenteraad betoogt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat hij aan de nieuwe beslissing op bezwaar geen deugdelijke motivering ten grondslag heeft gelegd. Volgens de gemeenteraad heeft de rechtbank in dat verband ten onrechte overwogen, dat hij in strijd met de voormelde eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling de in de als beleid gehanteerde “Notitie Open Plekken, inventarisatie en uitgangspunten”, opgesteld door Hpart te Assen in november 1992, genoemde criteria bij een concrete aanvraag zonder meer terzijde heeft gesteld.
De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad uit de voormelde eerdere uitspraak van de rechtbank terecht heeft afgeleid dat bij het opnieuw voorzien een nieuwe toetsing aan de beleidsnotitie diende plaats te vinden onder de gehoudenheid nader te motiveren hoe die notitie en de daarin opgenomen criteria bij een concrete aanvraag zich verhouden tot het bouwplan van [verzoeker], maar zonder dat daarbij op voorhand als gegeven had te gelden dat die toetsing positief moest uitvallen. De door de rechtbank in die uitspraak, na de conclusie dat het besluit niet berust op een behoorlijke motivering, ten overvloede gegeven overwegingen waren niet bindend voor de gemeenteraad bij het nemen van de vervolgbeslissing. In die overwegingen wordt verondersteld dat bedoelde criteria van toepassing zijn op het in het geding zijnde verzoek van [verzoeker], terwijl dat uit de wél bindende overwegingen niet zonder meer volgt. Dat de gemeenteraad tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld, betekent, anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, dan ook niet dat [verzoeker] erop mocht vertrouwen dat die ten overvloede gegeven overwegingen zonder meer zouden leiden tot het alsnog inwilligen van zijn verzoek.
De gemeenteraad heeft bij de nieuwe beslissing op bezwaar gemotiveerd aangegeven dat woningbouw achter de bestaande woningen aan de [locatie], georiënteerd op een doodlopende weg, waarlangs ingevolge het geldende bestemmingsplan geen woningbouw is toegelaten, in strijd is met voormelde beleidsnotitie. Met name valt uit de gebezigde motivering thans te begrijpen dat hier geen sprake is van een open plek tussen of naast bestaande bebouwing in de zin van de beleidsnotitie, in welk geval aan de hand van de op het handhaven van doorzicht gerichte criteria nader moet worden beslist of planologische medewerking kan worden gegeven. Nu op grond van de beleidsnotitie alleen op zodanige plekken aanleiding kan bestaan nader te bezien of medewerking aan woningbouw planologisch is gewenst, moet worden geoordeeld dat de gemeenteraad zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat deze zich tegen de inwilliging van het verzoek verzet. En dat temeer omdat in de beleidsnotitie de door [verzoeker] gewenste locatie op zichzelf beschouwd ook negatief was beoordeeld vanwege de ligging achter de bestaande woningen aan de [locatie], zonder perspectief op inpassing in een verantwoorde toekomstige woonsituatie.
De gemeenteraad heeft verder overwogen dat er geen dringende ruimtelijke redenen bestaan om af te wijken van het beleid om ter plaatse geen woningbouw toe te laten. Mede in aanmerking genomen de grote mate van beleidsvrijheid die de gemeenteraad toekomt bij beslissingen als deze, kan niet staande worden gehouden dat hij niet in redelijkheid tot dit oordeel kon komen.
De Afdeling komt tot de slotsom dat het betoog van de gemeenteraad slaagt. Hij heeft aan de beslissing op bezwaar thans, met in achtneming van hetgeen daarover in eerdere rechterlijke uitspraken bindend is overwogen, een deugdelijke motivering voor de afwijzing van het verzoek van [verzoeker] ten grondslag gelegd.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tweede beroep van [verzoeker] van 30 augustus 2000 gericht tegen het besluit van 22 juni 2000 niet-ontvankelijk verklaren, zijn beroep van 12 november 1999, voorzover gericht tegen het besluit van 15 juli 1999, eveneens niet-ontvankelijk verklaren en dat beroep, voorzover gericht tegen het besluit van 22 juni 2000, ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Assen van 25 juli 2002, 00/585 BSTPL;
III. verklaart het door [verzoeker] bij de rechtbank op 30 augustus 2000 ingestelde beroep tegen het besluit van de gemeenteraad van Emmen van 22 juni 2000 niet-ontvankelijk;
IV. verklaart het door [verzoeker] op 12 november 1999 ingestelde beroep, voorzover gericht tegen het besluit van de gemeenteraad van 15 juli 1999, niet-ontvankelijk;
V. verklaart het door [verzoeker] op 12 november 1999 ingestelde beroep, voorzover gericht tegen het besluit van de gemeenteraad van 22 juni 2000, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. E. Korthals Altes en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003
27-380