
Jurisprudentie
AG1740
Datum uitspraak2003-06-18
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200204360/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200204360/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 26 juni 2001, kenmerk 307753, heeft verweerder krachtens artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld aan de inrichting van appellante, geheten "Restaurant-Bar-Dancing-IJssalon Stars" (hierna: Stars) aan de Oostzanddijk 6 te Hellevoetsluis.
Bij besluit van 25 juni 2002, kenmerk 20020446, neergelegd in de brief van 27 juni 2002, kenmerk 200205248, verzonden op 28 juni 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 26 juni 2001 herroepen wat nadere eis 3.1 betreft en een nieuwe nadere eis 3.1 alsmede nadere eis 3.5 opgelegd. De opgelegde nadere eisen maken onderdeel uit van het bestreden besluit.
Uitspraak
200204360/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Stars B.V.", gevestigd te Hellevoetsluis,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2001, kenmerk 307753, heeft verweerder krachtens artikel 5 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld aan de inrichting van appellante, geheten "Restaurant-Bar-Dancing-IJssalon Stars" (hierna: Stars) aan de Oostzanddijk 6 te Hellevoetsluis.
Bij besluit van 25 juni 2002, kenmerk 20020446, neergelegd in de brief van 27 juni 2002, kenmerk 200205248, verzonden op 28 juni 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 26 juni 2001 herroepen wat nadere eis 3.1 betreft en een nieuwe nadere eis 3.1 alsmede nadere eis 3.5 opgelegd. De opgelegde nadere eisen maken onderdeel uit van het bestreden besluit.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 8 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door R. Simi en mr. J.C. Kant, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door P.A. van der Wurff, ambtenaar van de gemeente en mr. M.M.W. Schrier, E. Miggelbrink en G. Puk, gemachtigden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat Stars een inrichting is waarop het Besluit van toepassing is.
Het bevoegd gezag kan krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage van het Besluit opgenomen voorschriften ten aanzien van onder meer geluid, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
In voorschrift 4.1.4 van de bijlage is onder meer bepaald dat het bevoegd gezag, teneinde te bereiken dat aan de voorgeschreven geluidgrenswaarden wordt voldaan, een nadere eis kan stellen ten aanzien van het aanbrengen van technische voorzieningen en het in acht nemen van gedragsregels binnen de inrichting.
2.2. De gestelde nadere eisen hebben onder andere betrekking op het aanbrengen van een geluidbegrenzer in de in de inrichting aanwezige muziekinstallatie, de wijze van ophanging van de luidsprekers, het treffen van geluidisolerende voorzieningen en een aantal gedragsvoorschriften.
2.3. Appellante heeft betoogd dat verweerder overleg had moeten plegen over de maatregelen die getroffen moeten worden ter reductie van de geluidoverlast. Zij betwijfelt of zij na de verbouwingen die hebben plaatsgevonden in 1995 niet aan de geluidgrenswaarden kan voldoen. Zij acht voorts het akoestisch onderzoek van verweerder ondeugdelijk. Appellante heeft zelf ook een deskundige ingeschakeld, de firma [onderzoeksbureau] te [plaats], om te onderzoeken of er maatregelen nodig zijn. Zij staat op het standpunt dat gelet op het voorgaande afgezien had kunnen worden van het opleggen van nadere eisen. Voorts heeft zij inhoudelijke bezwaren tegen enkele nadere eisen.
2.4. Naar aanleiding van klachten heeft verweerder opdracht gegeven tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting die Stars op de gevels van de omliggende woningen veroorzaakt en naar de geluidbelasting die de verschillende horeca-gelegenheden aan de Kerkstraat en de Oostzanddijk gezamenlijk veroorzaken. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het akoestisch rapport van DGMR raadgevende ingenieurs, kenmerk W.00.10038.A, van 13 juli 2000 (hierna: het rapport). Uit het rapport blijkt dat bij een brongeluidniveau van 95 dB(A), hetgeen volgens appellante het voor de bedrijfsvoering gewenste geluidniveau is, de geluidgrenswaarden van voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit ruimschoots worden overschreden. De Afdeling ziet geen redenen waarom verweerder er niet van mocht uitgaan dat de in het rapport vermelde uitkomsten betreffende de geluidbelasting juist zijn. Gelet op de mate van overschrijding van de geluidgrenswaarden, alsmede op de aard van de inrichting waar disco- en housemuziek wordt gedraaid, acht de Afdeling het voldoende aannemelijk dat zonder het treffen van maatregelen regelmatig het bovengenoemde voorschrift zal worden overtreden. De Afdeling overweegt dat uit de stukken, waaronder ook het geluidrapport van [onderzoeksbureau], niet is gebleken dat de inrichting ten tijde van het bestreden besluit aan de geluidgrenswaarden kon voldoen. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid bij de afweging van de betrokken belangen het voorschrijven van nadere eisen, waaronder de nadere eis waarin geluidisolerende voorzieningen worden geëist, noodzakelijk kunnen achten. Dat bij appellante en verweerder verschillende inzichten bestaan over de aard van de te treffen geluidreducerende maatregelen en dat hierover geen overleg is gevoerd, kan hier - wat daar ook van zij - niet aan afdoen.
2.5. Met betrekking tot het bezwaar van appellante dat verweerder ten onrechte naast de geluidisolerende maatregelen een geluidbegrenzer heeft voorgeschreven die op 95 dB(A) dient te worden afgesteld, overweegt de Afdeling dat verweerder ter zitting heeft erkend dat het in samenhang met de andere nadere eisen mogelijk is om hogere grenswaarden voor de muziekinstallatie op te leggen, voorzover dit niet leidt tot overschrijding van de in de bijlage van het Besluit gestelde geluidgrenswaarden. Het bestreden besluit is wat betreft de in nadere eis 1.1.1 neergelegde grenswaarde van 95 dB(A) dan ook in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd.
2.6. Appellante heeft voorts bezwaar tegen de nadere eisen 1.1.2 en 1.2.3. Zij staat op het standpunt dat zij zelf de benodigde maatregelen moet kunnen kiezen om aan de geluidvoorschriften te voldoen.
De Afdeling overweegt ten aanzien van deze nadere eisen die betrekking hebben op de ophanging van de luidsprekers in de inrichting en de aanwezigheid van een voorportaal bij de toegang tot de inrichting, dat uit het akoestisch rapport blijkt dat deze maatregelen de overschrijding van de geluidgrenswaarden zullen verminderen. Voorts acht de Afdeling deze nadere eisen niet onredelijk bezwarend. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voornoemde nadere eisen nodig zijn om te bereiken dat aan voorschrift 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit kan worden voldaan. Het bezwaar faalt.
2.7. Appellante heeft verder betoogd dat verweerder, gelet op het Besluit, ten onrechte nadere eis 2.1 heeft opgelegd.
In nadere eis 2.1 is bepaald dat het meten en berekenen van de geluidniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01 (hierna: de Handleiding), met uitzondering van de gevelreflectie. Conform de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening dient het invallend geluid te worden beoordeeld.
De Afdeling overweegt dat blijkens het Besluit de geluidniveaus afkomstig van de inrichting dienen te worden beoordeeld overeenkomstig de Handleiding. Nu in nadere eis 2.1 op de toepassing van de Handleiding een uitzondering is gemaakt ten aanzien van de gevelreflectie zou het voor appellanten nadelig zijn indien deze nadere eis vernietigd zou worden. Immers, wanneer het invallend geluid wordt beoordeeld, is de norm ongeveer 3 dB(A) ruimer dan wanneer de reflectie van de gevel in de norm is verdisconteerd. Reeds hierom dient het bezwaar van appellante met betrekking tot nadere eis 2.1 te worden afgewezen.
2.8. Appellante is voorts van mening dat de nadere eisen 3.1, 3.2 en 3.5 onredelijk bezwarend zijn.
2.8.1. In nadere eis 3.1 is een zogenoemde afbouwregeling opgenomen, waarbij kort gezegd is voorgeschreven dat een kwartier vóór sluitingstijd de muziek zachter moet worden gezet en het licht aan moet worden gedaan. Nadere eis 3.2 ziet op de aanwezigheid van toezichthouders in de inrichting vanaf 19.00 uur. Nadere eis 3.5 ziet op de sluitingstijden van de inrichting.
2.8.2. De Afdeling overweegt dat bij een inrichting als de onderhavige het aannemelijk is dat overlast optreedt als gevolg van het komen en gaan van bezoekers, zeker wanneer zij in de nachtperiode allen tegelijkertijd zouden vertrekken uit de inrichting. Het is dan ook niet ongebruikelijk om een zogenoemde afbouwregeling voor te schrijven zodat het vertrek van bezoekers geleidelijker verloopt en minder overlast te verwachten is. De Afdeling kan appellante niet volgen in haar stelling dat met het opnemen van een afbouwregeling feitelijk het sluitingstijdstip wordt vervroegd. Verweerder heeft naar het oordeel van de Afdeling derhalve in redelijkheid een dergelijke nadere eis noodzakelijk kunnen achten om de overlast van bezoekers te beperken. Het beroepsonderdeel treft geen doel.
2.8.3. Met betrekking tot de aanwezigheid van toezichthouders in de inrichting vanaf 19.00 uur overweegt de Afdeling het volgende. Ter zitting is gebleken dat verweerder, met appellante, van mening is dat het niet noodzakelijk is dat de toezichthouders vanaf 19.00 uur aanwezig zijn. Verweerder heeft de Afdeling verzocht het tijdstip aan te passen naar 22.00 uur. Appellante heeft te kennen gegeven hiermee geen problemen te hebben. Gelet op het voorgaande is nadere eis 3.2 tot stand gekomen in strijd met het beginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen. De Afdeling ziet aanleiding wat deze nadere eis betreft op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien.
2.8.4. Ten aanzien van nadere eis 3.5 overweegt de Afdeling dat verweerder gelet op voorschrift 4.1.4, onder b, van de bijlage bij het Besluit nadere eisen kan stellen aan de periode van openstelling van de inrichting ten einde te bereiken dat aan de geluidvoorschriften en de voorschriften met betrekking tot de bedrijfsvoering kan worden voldaan. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder nadere eis 3.5 niet in redelijkheid heeft kunnen opleggen.
2.9. Het beroep is gegrond voor zover het de nadere eisen 1.1.1 en 3.2 betreft. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.10. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voorzover ter zitting met betrekking tot de onderhavige zaak en de zaken, nrs. 200204408/1 en 200204398/1, rechtsbijstand is verleend door één en dezelfde persoon en omdat de beroepschriften in deze zaken grotendeels overeenkomen, ziet de Afdeling aanleiding wat betreft de kosten voor het verschijnen ter zitting van deze door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand uit te gaan van één behandeling ter zitting. Het bedrag dat voor deze kosten moet worden vergoed, wordt verdeeld over de appellanten in deze zaken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis van 25 juni 2002, kenmerk 20020446, voorzover het nadere eis 1.1.1 en nadere eis 3.2, eerste volzin, betreft;
III. bepaalt dat de volgende nadere eis 3.2, eerste volzin, in de plaats treedt van nadere eis 3.2, eerste volzin:
”3.2 Ter voorkoming van overlast voor de directe omgeving moet gedurende de tijd dat de inrichting na 22.00 uur in werking is, bij de toegang tot de inrichting een toezichthouder aanwezig zijn die regulerend optreedt aangaande in- en uitgaande bezoekers van de inrichting.”;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voorzover dit is vernietigd;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 454,20, waarvan een gedeelte groot € 429,33 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Hellevoetsluis te worden betaald aan appellante;
VII. gelast dat de gemeente Hellevoetsluis aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.I. van Koten, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Koten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003
324