Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AG1744

Datum uitspraak2003-06-18
Datum gepubliceerd2003-06-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205271/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 november 2000 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Slotervaart-Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) besloten een aanvraag van appellante om vergunning op grond van de Drank- en Horecawet niet in behandeling te nemen. Bij besluit van 13 maart 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.


Uitspraak

200205271/1. Datum uitspraak: 18 juni 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: All Side View Management B.V., gevestigd te Zwanenburg, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 12 september 2002 in het geding tussen: appellante en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Slotervaart-Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 november 2000 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Slotervaart-Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) besloten een aanvraag van appellante om vergunning op grond van de Drank- en Horecawet niet in behandeling te nemen. Bij besluit van 13 maart 2001 heeft het dagelijks bestuur het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 september 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 5 december 2002 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. T. Teke, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.A. Poublon, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij] ter zitting verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder 1°, van de Drank-en Horecawet (hierna: DHW) wordt onder leidinggevende verstaan: de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het horecabedrijf of het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, met uitzondering van bestuurders van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder 2°, wordt tevens onder leidinggevende verstaan: de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin het horecabedrijf of het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend in een of meer inrichtingen. In artikel 8, eerste lid, van de DHW in samenhang met het vierde lid, voorzover thans van belang, is bepaald dat leidinggevenden dienen te beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel worden bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de bewijsstukken aangewezen waaruit het voldoen aan de eisen, bedoeld in het vierde lid, moet blijken. Bij artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling bewijsstukken sociale hygiëne Drank-en Horecawet is als bewijsstuk waaruit blijkt dat een leidinggevende beschikt over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot sociale hygiëne aangewezen: een verklaring afgegeven door de examencommissie van de Svh Onderwijscentrum van de bedrijfstak Horeca te Zoetermeer, dat is gebleken dat betrokkene voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de DHW. 2.2. Appellante bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten om de aanvraag om vergunning in behandeling te nemen. Appellante betoogt dat de rechtbank door te oordelen dat [partij] over een verklaring sociale hygiëne diende te beschikken een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de omschrijving van het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid, van de DHW. Dit betoog slaagt. 2.3. De vergunning is aangevraagd ten behoeve van het Restaurant de Boekanier te Amsterdam. Blijkens de uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 13 december 2000 staat appellante sedert 11 augustus 1997 ingeschreven met als bedrijfsomschrijving: “het verlenen van diensten, w.o. het voeren van administratie, mede t.b.v. derden en het adviseren en begeleiden op het gebied van management”. Als enig aandeelhouder en bestuurder van appellante is ingeschreven [partij] waarbij als bedrijfsomschrijving van de in 1991 opgerichte onderneming staat vermeld: “het deelnemen in, het oprichten, beheren, besturen en financieren van vennootschappen en ondernemingen”. Voor de holding stond voorts [partij] als enig aandeelhouder en bestuurder in het register vermeld. Met ingang van 1 november 1998 was vervolgens als een nevenvestiging van appellante in het register bijgeschreven Restaurant de Boekanier met als gevolmachtigde met een beperkte volmacht en tevens bedrijfsleider vanaf die datum [partij 1] Op grond van de gegevens in het handelsregister en op grond van de overgelegde volmacht is aannemelijk gemaakt dat [partij 1] beschikte over een beperkte volmacht die zag op de uitoefening van het restaurantbedrijf waarover hij tevens de algemene leiding bezat. Gelet hierop en in het licht van de tekst van artikel 1, eerste lid, onder 1° van de DHW dient [partij 1] dan ook te worden aangemerkt als gevolmachtigde van appellante, voor wier rekening en risico het horecabedrijf wordt uitgeoefend en mitsdien als leidinggevende in de zin van dit artikelonderdeel. Nu [partij 1] over de verklaring sociale hygiëne beschikte, werd aan het vereiste van artikel 8 van de DHW voldaan. Gelet hierop dient te worden geconcludeerd dat [partij] niet eveneens over een dergelijke verklaring hoefde te beschikken. Het dagelijks bestuur heeft derhalve bij zijn beslissing op bezwaar ten onrechte het besluit tot buiten behandeling laten van de aanvraag van 31 augustus 2000, op die grond in stand gelaten. De rechtbank heeft dit niet onderkend. 2.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep van appellante alsnog gegrond verklaren en het besluit van 13 maart 2001 vernietigen wegens strijd met artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het dagelijks bestuur dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. 2.5. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 12 september 2002, AWB 01/1381 HOREC; III. verklaart het in die zaak bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Slotervaart-Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam van 13 maart 2001; V. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Slotervaart-Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Amsterdam te worden betaald aan appellante; VI. gelast dat de gemeente Amsterdam aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 204,20 en € 327,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Van der Meer w.g. De Leeuw-van Zanten Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2003 97-367