
Jurisprudentie
AG9249
Datum uitspraak2003-06-10
Datum gepubliceerd2003-06-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersReg.nr.: 03/1206
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersReg.nr.: 03/1206
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vastgesteld wordt dat niet de door verweerder verleende ontheffing als zodanig in geding is, maar de aan deze ontheffing verbonden voorwaarde dat aan de omwonenden op de in het besluit genoemde immissiepunten een hotelovernachting dient te worden aangeboden. (..) moet worden geconcludeerd dat van onevenredige overlast voor de omwonenden voorshands niet is gebleken. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder in casu dan ook niet onverkort kunnen vasthouden aan de kennelijk vaste bestuurspraktijk om in een situatie waarin het energetisch gemiddeld geluidsniveau en/of het maximale geluidsniveau gedurende de nachtperiode wordt overschreden, een hotelovernachtingsclausule op te nemen.
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 03/1206
UITSPRAAK
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
Railinfrabeheer BV, gevestigd te Utrecht en Volker Stevin Rail & Traffic Contracting BV gevestigd te Vianen, verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 19 mei 2003 aan Volker Stevin Rail & Traffic Contracting een ontheffing onder voorwaarden verleend ingevolge artikel 4.1.1.1., tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Nijmegen (verder: de APV). De ontheffing strekt tot het uitvoeren van lawaaiproducerende werkzaamheden nabij het spoorwegemplacement te Nijmegen in de periode van 11 tot en met 18 juni 2003.
Tegen dit besluit heeft mr. H.H. Luigies, advocaat te Rotterdam, namens verzoekers bij brief van 3 juni 2003 bezwaar gemaakt. Bij brief van gelijke datum is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van een aan het bestreden besluit verbonden voorwaarde.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 juni 2003. Namens verzoekers zijn daarbij verschenen J. Sandbrink, F. Hoekstra en ing. H. van Roekel, bijgestaan door mr. Luigies, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.J.C. van der Heijden en W.F. van Elst, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Vastgesteld wordt dat niet de door verweerder verleende ontheffing als zodanig in geding is, maar de aan deze ontheffing verbonden voorwaarde dat aan de omwonenden op de in het besluit genoemde immissiepunten een hotelovernachting dient te worden aangeboden. De beoordeling zal zich dan ook tot deze voorwaarde beperken.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
Voorop wordt gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat, vanwege de beschikbaarheid van het spoor alsmede de spoor- en arbeidsveiligheid, het merendeel van de te verrichten werkzaamheden in de avond- en nachtperiode zal moeten plaatsvinden.
Verweerder heeft de bestreden voorwaarde opgelegd vanwege de omstandigheid dat de uitvoering van de werkzaamheden gedurende de nachtperiode er toe zal leiden dat zowel het energetisch gemiddeld geluidsniveau als het maximale geluidsniveau uitkomt boven de door verweerder in het algemeen gehanteerde maximale grenswaarden van 55 d(B)A respectievelijk 65 d(B)A op een woning. Zulks heeft -zo stelt verweerder- objectiveerbaar een slaapverstoring tot gevolg, zodat het opleggen van de voorwaarde vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid gerechtvaardigd is te achten.
De voorzieningenrechter kan verweerder hierin voorshands niet volgen.
Blijkens het besluit van 19 mei 2003 dient aan in het besluit nader omschreven groepen van omwonenden een hotelovernachting te worden aangeboden voor de nacht van 13 op 14 juni en/of de nacht van 14 op 15 juni en/of de nacht van 15 op 16 juni 2003.
Vastgesteld wordt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op een woning in deze nachten nergens boven de 64 d(B)A uitkomt (en veelal beduidend minder is).
Voorts wordt vastgesteld dat het maximale geluidsniveau (veroorzaakt door de doorslijper, de onderlosser of de bladblazer) niet uitkomt boven de 75 d(B)A, waarbij wordt opgemerkt dat -naar van de zijde van verzoekers ter zitting is bevestigd- dit geluidsniveau zich slechts kortstondig zal voordoen en niet telkens op dezelfde locatie.
Gelet op het voorgaande en onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 106d e.v. van de Wet geluidhinder, waarin ten aanzien van zones langs spoor- tram- en metrowegen is bepaald dat een maximale geluidsbelasting van 70 d(B)A, dan wel 73 d(B)A kan worden vastgesteld, wordt -evenals de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht in zijn uitspraak van 18 januari 2002 heeft gedaan- geoordeeld dat de in geding zijnde geluidsbelasting weliswaar aanzienlijk is, maar -afgezet tegen de geluidhinder welke zich in de reguliere nachten voordoet- niet van een zodanige omvang dat het opleggen van de in geding zijnde voorwaarde is gerechtvaardigd. Daarbij komt dat verweerder in de besluitvorming onbelicht heeft gelaten het antwoord op de vraag of het woningen betreft ten aanzien waarvan ingevolge het Besluit Geluidhinder Spoorwegen een hogere grenswaarde is vastgesteld, dan wel woningen die tot die waarden zijn geïsoleerd.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat van onevenredige overlast voor de omwonenden voorshands niet is gebleken. Naar voorlopig oordeel heeft verweerder in casu dan ook niet onverkort kunnen vasthouden aan de kennelijk vaste bestuurspraktijk om in een situatie waarin het energetisch gemiddeld geluidsniveau en/of het maximale geluidsniveau gedurende de nachtperiode wordt overschreden, een hotelovernachtingsclausule op te nemen.
De bestreden voorwaarde komt mitsdien voor schorsing in aanmerking.
De voorzieningenrechter is overigens niet tot de overtuiging kunnen geraken dat van de zijde van verzoekers de maximale inspanning is verricht om de geluidhinder tot het uiterst haalbare minimum te beperken en dat alle feitelijk mogelijke geluidsbeperkende maatregelen en voorzieningen zijn getroffen. Verzoekers zullen zich, in het tussen partijen nog te houden nadere overleg, dienaangaande uitvoeriger en gedetailleerder kunnen en moeten uitlaten dan zij tot op heden -de zitting daaronder begrepen- hebben gedaan.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:84, vierde lid, jo artikel 8:75, eerste lid, van de Awb (proceskostenveroordeling) en verweerder te veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gemeente Nijmegen te gelasten het door verzoekers betaalde griffierecht aan hen te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
I wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe;
II schorst het aan het besluit verbonden voorschrift dat aan de omwonenden op de in het besluit genoemde immissiepunten een hotelovernachting dient te worden aangeboden;
III veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die deze kosten aan hen dient te vergoeden;
IV bepaalt dat de gemeente Nijmegen aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 232,- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. H.A.W. Snijders als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2003, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op: