Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH0344

Datum uitspraak2003-06-18
Datum gepubliceerd2003-06-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 9900230
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partijen verschillen echter wel van mening over de betekenis van het woordje 'voor' in de zinsnede 'te betalen voor de overdracht'. [geïntimeerde] leest daarin slechts een tijdsbepaling, terwijl [appellant] aangeeft dat daarmee wordt bedoeld waarvoor bedoeld bedrag diende te worden betaald (als aanbetaling op de koopsom). In de lezing van [appellant] zou derhalve, door de voldoening van de volledige koopsom ten tijde van de overdracht van het pand [adres] (op 16 augustus 1996), ook (alsnog) voldaan zijn aan hetgeen in de verklaring van 11 juni 1966 tussen partijen is vastgelegd. (..) Een en ander leidt tot de conclusie dat de door [geïntimeerde] voorgestane uitleg van het woordje 'voor' volstrekt onaannemelijk voorkomt, zodat het er voor moet worden gehouden dat bij partijen de bedoeling heeft voorgezeten dat het bedrag groot hfl 25.000,-- onderdeel was van de koopsom.


Uitspraak

Arrest d.d. 18 juni 2003 Rolnummer 9900230 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie, hierna te noemen: [appellant], procureur: mr P. van der Sluis, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie, hierna te noemen: [geïntimeerde], procureur: mr P. Tuinman . De inhoud van het tussenarrest d.d. 4 september 2002 wordt hier overgenomen. Het verdere verloop van de procedure De bij bedoeld tussenarrest bevolen comparitie van partijen is gehouden. Daarvan is proces verbaal opgemaakt. Partijen hebben vervolgens andermaal de stukken gefourneerd en arrest gevraagd. De verdere beoordeling 1. Op de verdere behandeling van deze procedure is het procesrecht van toepassing zoals dat gold tot 1 januari 2002. in conventie: 2. De grieven leggen het geschil in conventie volle omvang ter beoordeling aan het hof voor en zullen derhalve gezamenlijk worden behandeld. 3. Tussen partijen is niet in geschil dat de schriftelijke verklaring van 11 juni 1996 (productie bij de conclusie van eis) tussen partijen in zoverre dwingend rechtelijk bewijs oplevert dat [appellant] daarmee erkende op dat moment aan [geïntimeerde] een bedrag groot hfl 25.000,-- schuldig te zijn. Partijen verschillen echter wel van mening over de betekenis van het woordje "voor" in de zinsnede "te betalen voor de overdracht". [geïntimeerde] leest daarin slechts een tijdsbepaling, terwijl [appellant] aangeeft dat daarmee wordt bedoeld waarvoor bedoeld bedrag diende te worden betaald (als aanbetaling op de koopsom). In de lezing van [appellant] zou derhalve, door de voldoening van de volledige koopsom ten tijde van de overdracht van het pand [adres] (op 16 augustus 1996), ook (alsnog) voldaan zijn aan hetgeen in de verklaring van 11 juni 1966 tussen partijen is vastgelegd. 4. De uitleg die [geïntimeerde] aan het woordje "voor" in de betreffende verklaring geeft, impliceert dat [appellant] bedoeld bedrag uit hoofde van een andere titel dan de koop van het pand [adres] verschuldigd is geworden. Wat dan die titel zou zijn, is in eerste aanleg volstrekt onderbelicht gebleven. Ook nadat [appellant] bij akte van 27 februari 1998 brieven in het geding heeft gebracht waarin gewag wordt gemaakt van een beweerdelijk andere titel dan de koop van vorenbedoeld pand en terzake om opheldering wordt gevraagd, merkt [geïntimeerde] op dat "zulks ook niet van belang is". 5. Eerst tijdens de comparitie in hoger beroep heeft [geïntimeerde] aangegeven dat [appellant] bedoeld bedrag van hfl 25.000,-- verschuldigd is geworden terzake van bloemen (ad hfl. 4.247,63), rente (ad hfl 387,--), aansluiting nutsbedrijven [adres] (ad hfl 12.500,--), alsmede contacten Tjechië (ad hfl 7.500,--), een en ander "afgemaakt " op hfl 25.000,--. 6. Het hof stelt vast dat [appellant] gemotiveerd heeft betwist genoemde bedragen aan [geïntimeerde] verschuldigd te zijn en dat [geïntimeerde] geen enkel bewijsstuk terzake van die door hem gepretendeerde vorderingen heeft overgelegd, zulks terwijl [appellant] daarom al in de brief van 28 november 1997 (productie bij akte van 27 februari in eerste aanleg) uitdrukkelijk had gevraagd. 7. Daarbij komt dat [appellant] bij conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie onweersproken heeft gesteld dat tussen partijen aanvullende afspraken zijn gemaakt terzake van de overdracht van het pand [adres], als neergelegd in productie 4 bij die conclusie. In die afspraken staat dat "het pand op kosten van [geïntimeerde] zou worden aangesloten op de nutsvoorzieningen". 8. Een en ander leidt tot de conclusie dat de door [geïntimeerde] voorgestane uitleg van het woordje 'voor' volstrekt onaannemelijk voorkomt, zodat het er voor moet worden gehouden dat bij partijen de bedoeling heeft voorgezeten dat het bedrag groot hfl 25.000,-- onderdeel was van de koopsom. Het hof zal het bewijsaanbod, zoals dat bij memorie van antwoord door [geïntimeerde] is gedaan passeren omdat dat aanbod, in het licht van hetgeen hiervoor onder 6 en 7 is overwogen, als te weinig gespecificeerd moet worden aangemerkt. Nu als vaststaand tussen partijen heeft te gelden dat de koopsom voor het betreffende pand daadwerkelijk hfl 140.000,-- heeft bedragen (iets anders is gesteld noch gebleken) en tevens vaststaat dat [appellant] die koopsom op 16 augustus 1996 heeft voldaan, valt daarmee de grondslag onder de vordering in conventie weg. 9. De grieven treffen derhalve doel voorzover ze de vordering in conventie betreffen. in reconventie: 10. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] [geïntimeerde] niet - conform de tussen partijen gesloten overeenkomst - bij deurwaardersexploit in gebreke heeft gesteld ten aanzien het beweerdelijk in gebreke blijven met de uitvoering van een aantal werken. [appellant] heeft dat niet met een grief bestreden, maar merkt wel op (zie de toelichting onder grief 4) dat hij [geïntimeerde] om nakoming heeft verzocht en hem daartoe heeft gesommeerd. [geïntimeerde] heeft dat laatste betwist. 11. Het hof stelt vast dat [appellant] geen bewijs heeft geleverd of aangeboden dat een dergelijke sommatie aan [geïntimeerde] is verstuurd, zodat moet worden vastgesteld dat [geïntimeerde] in het geheel niet in gebreke is gesteld. Nu zich niet een uitzonderingssituatie voordoet als bedoeld in artikel 6:83 BW en ook de eis in reconventie geen sommatie of vordering tot nakoming bevat, brengt een en ander met zich mede dat [geïntimeerde] terzake niet in verzuim is geraakt, zodat alleen al daarom de reconventionele vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt. 12. De grieven, voorzover betrekking hebbend op de vordering in reconventie, behoeven geen verdere behandeling nu zij, gelet op hetgeen hiervoor onder 10 is overwogen, geen doel kunnen treffen. De slotsom 13. Het vonnis d.d. 21 mei 1999, waarvan beroep, dient voor wat de vordering in conventie betreft, te worden vernietigd. De vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen. Het beroepen vonnis dient, voorzover in reconventie gewezen, te worden bekrachtigd. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties in conventie. [appellant] zal de kosten van de procedure in reconventie in hoger beroep hebben te dragen. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt het vonnis d.d. 21 mei 1999, waarvan beroep, voorzover in conventie gewezen; en in zoverre opnieuw rechtdoende: wijst de vordering van [geïntimeerde] af veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties in conventie en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]: in eerste aanleg op € 249,58 aan verschotten en € 1.366,-- aan salaris voor de procureur, in hoger beroep op € 328,-- aan verschotten en € 1.542,85 aan salaris voor de procureur; verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; bekrachtigt het beroepen vonnis d.d. 21 mei 1999 voorzover in reconventie gewezen; veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure in reconventie in hoger beroep en begroot die tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 771, 43 aan salaris voor de procureur. Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Makkinga en Verschuur, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 18 juni 2003.