
Jurisprudentie
AH8620
Datum uitspraak2003-06-25
Datum gepubliceerd2003-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300769/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300769/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 april 2002 heeft de gemeenteraad van Aa en Hunze, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 april 2002, het bestemmingsplan "Gieten de Es, uitbreiding begraafplaats" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 december 2002, 6.1/2002005400, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Uitspraak
200300769/1.
Datum uitspraak: 25 juni 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2002 heeft de gemeenteraad van Aa en Hunze, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 april 2002, het bestemmingsplan "Gieten de Es, uitbreiding begraafplaats" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 december 2002, 6.1/2002005400, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 30 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2003, en appellant sub 2 bij brief van 2 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2003, waar appellante sub 1, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. ing. A.T. Hiddema, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten hebben niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.
2.1.1. [appellante sub 1] heeft in haar bedenkingenschrift aangevoerd dat zij door gezondheidsproblemen, te weten een emotioneel trauma veroorzaakt door het overlijden van naasten, niet in staat is geweest een zienswijze in te dienen. [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat hij is misleid, daar een gemeenteambtenaar die stelde ter zake kundig te zijn hem in een telefonisch onderhoud heeft medegedeeld dat er geen sprake was van enige plannen met betrekking tot het betreffende gebied. Beide appellanten stellen dat zij door het gemeentebestuur ten onrechte niet persoonlijk zijn geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerpplan.
2.1.2. Blijkens de stukken is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de bekendmaking van de terinzagelegging. De terinzagelegging van het ontwerpplan is onder meer aangekondigd in een publicatie in een in de gemeente verschijnend huis-aan-huisblad. In de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan.
Het behoort derhalve in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van appellanten om zich op de hoogte te stellen van een bestemmingsplanprocedure.
Van omstandigheden die een afwijking van dit beginsel zouden rechtvaardigen is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken. De door [appellante sub 1] aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn niet zo uitzonderlijk dat zij leiden tot het oordeel dat appellante redelijkerwijs niet in staat was kennis te nemen van de publicaties en maatregelen te treffen ter behartiging van haar belangen. De stelling van [appellant sub 2] doet niet af aan het feit dat hij gehouden was acht te slaan op de publicaties, aangezien dit de geëigende wijze is om zich op de hoogte te stellen van een bestemmingsplanprocedure.
De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat appellanten redelijkerwijs niet in staat zijn geweest een zienswijze in te brengen.
De beroepen van appellanten zijn dientengevolge niet-ontvankelijk.
2.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Langeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2003.
317-448.