
Jurisprudentie
AH8621
Datum uitspraak2003-06-25
Datum gepubliceerd2003-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300351/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300351/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Zevenaar, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 april 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Ooy".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 december 2002, kenmerk RE2002.59612, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Uitspraak
200300351/1.
Datum uitspraak: 25 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Zevenaar, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 april 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Ooy".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 december 2002, kenmerk RE2002.59612, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 maart 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 12 juni 2003, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. J. Steenhuis, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van ongeveer 200 woningen in het gebied ten zuiden van de bebouwde kom van Zevenaar.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij zijn van mening dat de noodzaak van de bouw ontbreekt en voeren een aantal alternatieve bouwplaatsen aan. Daarnaast vrezen appellanten dat nog eens 350 woningen zullen worden gebouwd, nu de structuurschets daarvoor de mogelijkheid biedt. Voorts menen zij dat de te verwachten milieueffecten onvoldoende aandacht hebben gekregen. Appellanten stellen bovendien dat het plan in strijd is met het Koninklijk besluit van 22 november 1985, nr. 23, waarin het aan de orde zijnde gebied als bufferzone is aangemerkt.
2.4. De gemeenteraad heeft naar aanleiding van de door het Regionaal Openbaar Lichaam Stedelijk Knooppunt Arnhem-Nijmegen (verder: KAN) vastgestelde binnenregionale verdeling van de woningvoorraad overwogen dat de woningbouw in het gebied Ooy nodig is. De landelijke inpassing, de omvang van het plan en de situering brengen geen onaanvaardbare verstoring van de bufferfunctie, die deze gronden vervullen tussen de kern van Zevenaar en het Rijnstrangengebied, met zich. De gemeenteraad is van mening dat de onthouding van goedkeuring aan het plan “Kampakkers” bij genoemd Koninklijk besluit, waarin een beperking van de bufferfunctie van het gebied niet juist werd geacht, niet betekent dat in de bufferzone nimmer woningen mogen worden gebouwd.
2.5. Verweerder heeft de door de gemeenteraad getroffen regeling niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Hij stelt dat het plangebied zowel in het streekplan als in het Regionaal Structuurplan (verder: RSP) is aangemerkt als een te ontwikkelen woongebied. Naar de mening van verweerder is de betrekkelijk geringe toeneming van het aantal woningen op dermate grote afstand van het natuurontwikkelingsgebied niet of nauwelijks van invloed op de bufferzone.
2.6. Volgens het streekplan is Zevenaar een kern met een subregionale functie en valt het plangebied binnen stedelijk kerngebied. Daarbij geeft het RSP aan dat Zevenaar behoort tot de urbane zone Arnhem-Zevenaar. Het plangebied is in beide plannen aangewezen voor woningbouw ten behoeve van de regio. In het streekplan is een beleid van “inbreiding voor uitbreiding” opgenomen.
Het KAN heeft de woningbehoefte in de regio onderzocht en heeft een verdeling van de woningvoorraad binnen de regio vastgesteld. Uit de stukken is gebleken dat het woningcontingent in Zevenaar onvoldoende voorziet in de toenemende woningbehoefte als gevolg van demografische en economische ontwikkelingen. Daarbij is nagenoeg de volledige capaciteit aan inbreidingslocaties tot 2005 benut.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid van de noodzaak van de in het plan voorziene woningbouw heeft kunnen uitgaan.
2.6.1. De gemeenteraad is bij de voorbereiding van het plan uitgegaan van de structuurschets Ooy en Babberich, waarin het gebied Ooy is aangewezen voor de bouw van ongeveer 550 woningen.
De Afdeling merkt op dat het bestaan van alternatieve bouwplaatsen op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
Ter voorkoming van een huizenoverschot heeft de gemeenteraad het aantal te bouwen woningen op ongeveer 200 in plaats van 550 gesteld.
Wat betreft de vrees van appellant dat in het gebied nog eens 350 woningen zullen worden gebouwd, overweegt de Afdeling dat in deze procedure uitsluitend ter beoordeling staat de goedkeuring van het plan dat voorziet in de bouw van ongeveer 200 woningen.
2.6.2. De woningbouw in het plan is voorzien in het noordelijke deel van het gebied Ooy, direct grenzend aan de bebouwde kom aan de zuidkant van Zevenaar. De plandelen liggen binnen de bufferzone zo ver mogelijk en op ruime afstand van het Rijnstrangengebied.
Uit de stukken blijkt dat onderzoek is uitgevoerd naar de milieueffecten van het plan. Het betreft een ecologische inventarisatie van het gebied Ooy van de Stichting Staring Advies van 19 november 2002, registratienummer 0205.
Hieruit is gebleken dat in het onderzoeksgebied een aantal soorten planten en dieren voorkomt die door de Flora- en Faunawet beschermd worden. De Afdeling is niet gebleken dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van hun besluit niet had mogen baseren.
Voor meergenoemde woningbouw is een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet nodig. De Afdeling overweegt dat verweerder geen goedkeuring aan het plan heeft kunnen verlenen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat geen ontheffing zou kunnen worden verleend.
Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de bufferzone tussen het Rijnstrangengebied en de bebouwde kom van Zevenaar van belang is voor de rugstreeppad en de kamsalamander. Anders dan voor de soorten planten en dieren waarvoor genoemde ontheffing is aangevraagd, is niet gebleken dat het plangebied als landbiotoop voor deze amfibieën dient, nu in het rapport is gesteld dat ter plaatse de rugstreeppad en de kamsalamander niet zijn aangetroffen en het gebied vrijwel geheel voor agrarische doeleinden wordt gebruikt.
In het plan zijn maatregelen opgenomen ter compensatie van de inbreuken op de natuurwaarden door de woningbouw. Het gaat daarbij onder andere om de aanplant en het verzorgen van bomen, een overgangszone van bebouwd gebied naar het buitengebied, waarin poelen, verdiepte bodems en natuurvriendelijke oevers zullen worden aangelegd.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet op voorhand behoefde in te zien dat geen ontheffing zou kunnen worden verleend op grond van de Flora- en faunawet. Voorts heeft verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kunnen concluderen dat in het plan voldoende rekening is gehouden met de aanwezige milieubelangen.
Overigens is bij besluit van 5 februari 2003 een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet verleend. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld.
2.6.3. Bij Koninklijk besluit van 22 november 1985, nr. 23, heeft de Kroon goedkeuring onthouden aan delen van het bestemmingsplan “Kampakkers”. Het thans bestreden besluit is tot stand gekomen nadat rekening werd gehouden met de aan dit Koninklijk besluit ten grondslag liggende overwegingen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, zoals eerder is overwogen, in het plan is voorzien in de bouw van ongeveer 200 woningen en rekening is gehouden met het behoud van het landelijke karakter van het buitengebied. Het plangebied is minder omvangrijk en ligt noordelijker dan het plangebied uit 1985.
2.6.4. Gezien al het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2003
85-447.