Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH8622

Datum uitspraak2003-06-25
Datum gepubliceerd2003-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205329/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 januari 2002 heeft de gemeenteraad van Heerhugowaard, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 januari 2002, het bestemmingsplan "Zwembad-Trinitas" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 augustus 2002, kenmerk 2002-4930, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.


Uitspraak

200205329/1. Datum uitspraak: 25 juni 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 januari 2002 heeft de gemeenteraad van Heerhugowaard, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 januari 2002, het bestemmingsplan "Zwembad-Trinitas" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 augustus 2002, kenmerk 2002-4930, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 1 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2002, beroep ingesteld. Bij brief van 11 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 19 maart 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2003, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad H. Wijnveen, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het plangebied maakt deel uit van het sport- en recreatiegebied ”De Kabel” en ligt aan de Beukenlaan tussen het woongebied Lindenlaan/Parklaan en de hoofdwaterloop Oostertocht. Het plan voorziet in de bouw van een overdekt zwembad met buitenbad voor peuters, een sporthal en een scholengemeenschap met bijbehorende voorzieningen op het voormalige terrein van voetbalvereniging Reiger Boys. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.3. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte het plan heeft goedgekeurd. Hij acht de gekozen plaats voor het zwembad, de sporthal en de scholengemeenschap onacceptabel en vreest aantasting van zijn woongenot met name vanwege geluidhinder. Zijn bezwaren richten zich in dit verband in het bijzonder tegen de in het plan voorziene bouw van een buitenbad voor peuters met terras op een afstand van enkele tientallen meters van de achterzijde van zijn woning. Appellant wijst erop dat op grond van de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) voor een buitenbad een afstand van 200 meter in acht genomen dient te worden. 2.4. Verweerder acht het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij stelt zich op het standpunt dat op zorgvuldige wijze de plaats voor het overdekte zwembad, de sporthal en de scholengemeenschap is bepaald. Naar zijn mening is in het plan in voldoende mate rekening gehouden met de belangen van de woonomgeving. Voorts wijst hij erop dat de normen in de VNG-brochure slechts richtinggevend zijn. Verweerder acht afwijking in dit geval gerechtvaardigd, nu in de planvoorschriften ten aanzien van het buitenbad voor peuters en het terras een geluidsnorm is opgenomen. Hij stelt zich op het standpunt dat deze voorzieningen dan ook geen onaanvaardbare geluidhinder met zich zullen brengen. 2.5. Blijkens de plankaart is aan het plangebied grotendeels de bestemming “Maatschappelijke Doeleinden (M)” toegekend. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden die als zodanig zijn aangeduid bestemd voor voorzieningen ten behoeve van sport, recreatie, onderwijs en welzijnswerk. Ingevolge artikel 4, tweede lid, zijn op de gronden met deze bestemming toegelaten: gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen en kunstobjecten. Ingevolge artikel 4, vierde lid, onder a, is een peuterbad met ligweide dan wel terras slechts toegestaan indien een gevelbelasting van 51 dB(A) voor de omliggende woonbebouwing niet wordt overschreden. De Afdeling stelt aan de hand van de plankaart vast dat de afstand van de achterzijde van de woning van appellant tot het gedeelte van het plandeel met de bestemming “Maatschappelijke Doeleinden (M)” waar het zwembad, de sporthal en de scholengemeenschap zijn voorzien ongeveer 40 meter bedraagt. De afstand tot het binnen dit plandeel opgenomen bouwvlak voor het zwembad en de sporthal is ongeveer 50 meter, terwijl de afstand tot het bouwvlak voor de scholengemeenschap ongeveer 130 meter bedraagt. 2.6. De Afdeling leidt uit de stukken af dat de keuze van de hier aan de orde zijnde plaats voor het zwembad, de sporthal en de scholengemeenschap is ingegeven door de omstandigheden dat de desbetreffende gronden in eigendom zijn van de gemeente, binnen afzienbare tijd beschikbaar zijn en voldoen aan de door de gemeenteraad gestelde randvoorwaarden. De randvoorwaarden betreffen blijkens de plantoelichting de ligging – de gemeenteraad wenst met het oog op een goede bereikbaarheid een centraal gelegen plek voor het zwembad en de sporthal – en het handhaven van het tuinstedelijke karakter van Heerhugowaard. Voorts mag de aanwezigheid van kabels en leidingen niet tot belemmeringen of grote financiële gevolgen leiden. Appellant heeft de juistheid van de motieven die de gemeenteraad aan zijn keuze ten grondslag heeft gelegd niet bestreden. 2.7. Voorts acht de Afdeling niet aannemelijk dat het plan ernstige gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van appellant. Ten aanzien van de door appellant in dit verband gevreesde geluidoverlast, wijst de Afdeling erop dat de geluidhinder van de in het overdekte zwembad en de sporthal aanwezige installaties en toestellen alsmede van de aldaar verrichte werkzaamheden en activiteiten moet voldoen aan de normen uit het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Met betrekking tot het schoolgebouw zijn vergelijkbare normen opgenomen in het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer. Voorts stelt de Afdeling vast dat tussen partijen niet in geding is dat de geluidhinder veroorzaakt door stemgeluid van bezoekers van het buitenbad voor peuters met terras buiten de reikwijdte van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen valt. De Afdeling overweegt dat een en ander niet wegneemt dat verweerder bij de beslissing omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dergelijke geluidhinder voor omwonenden in het kader van de vereiste belangenafweging dient te betrekken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich voor de omgeving geen ernstige geluidhinder als gevolg van het buitenbad voor peuters met terras zal voordoen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat artikel 4, vierde lid, onder a, van de planvoorschriften op dit punt voldoende waarborgen biedt voor het woon- en leefklimaat van omwonenden, nu dit voorschrift blijkens het verhandelde ter zitting behalve als weigeringsgrond voor bouwaanvragen tevens als gebruiksvoorschrift dient. De Afdeling acht voorts van belang dat het plan mogelijkheden biedt tot het oprichten van geluidwerende voorzieningen teneinde aan de in genoemd artikelonderdeel neergelegde norm van 51 dB(A) te kunnen voldoen. De omstandigheid dat deze norm 1 dB(A) afwijkt van de algemeen gehanteerde voorkeurswaarde van 50 dB(A) leidt, gelet op het geringe verschil, niet tot een ander oordeel. Overigens is ter zitting van de zijde van de gemeenteraad naar voren gebracht dat naar aanleiding van de bezwaren van appellant tegen de verleende bouwvergunning is besloten de in het bouwplan opgenomen geluidwerende muur met 5 meter te verlengen, waardoor de geluidbelasting op de gevels van de omliggende woningen wordt teruggebracht tot ongeveer 41,5 dB(A). Voorzover appellant heeft verwezen naar de in de VNG-brochure neergelegde afstandsnorm van 200 meter, wijst de Afdeling erop dat deze norm ziet op niet overdekte zwembaden. Een buitenbad voor peuters kan niet zonder meer worden gelijkgesteld met een niet overdekt zwembad. Voor overdekte zwembaden hanteert de VNG-brochure een norm van 50 meter. Bovendien overweegt de Afdeling dat de in de VNG-brochure opgenomen afstandsnormen indicatief zijn, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder toereikend gemotiveerd waarom in dit geval met een geringere afstand kan worden volstaan. Tot slot overweegt de Afdeling dat een eventuele uitbreiding van het zwembad, voorzover dit het overdekte gedeelte daarvan betreft, dient te voldoen aan de normen uit eerder genoemd Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen. Een uitbreiding van het niet overdekte gedeelte van het zwembad dient blijkens het verhandelde ter zitting te voldoen aan de norm van artikel 4, vierde lid, onder a, van de planvoorschriften. 2.8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Van Onselen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2003 178-363.