
Jurisprudentie
AH8627
Datum uitspraak2003-06-25
Datum gepubliceerd2003-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206823/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206823/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij brief van 31 oktober 1996, voorzover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar (hierna: het college) appellanten medegedeeld dat de realisering van het bestemmingsplan “Roodwilligen”, ook wat betreft kavel 4 van dat plan, geheel in overeenstemming met de geldende regelgeving geschiedt en dat het dan ook geen aanleiding ziet tot het nemen van maatregelen met betrekking tot de realisering van het bouwplan op kavel 4.
Bij besluit van 3 april 1997 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak
200206823/1.
Datum uitspraak: 25 juni 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 5 november 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar.
1. Procesverloop
Bij brief van 31 oktober 1996, voorzover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar (hierna: het college) appellanten medegedeeld dat de realisering van het bestemmingsplan “Roodwilligen”, ook wat betreft kavel 4 van dat plan, geheel in overeenstemming met de geldende regelgeving geschiedt en dat het dan ook geen aanleiding ziet tot het nemen van maatregelen met betrekking tot de realisering van het bouwplan op kavel 4.
Bij besluit van 3 april 1997 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 1999 heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, dit besluit vernietigd, voorzover daarbij het bezwaarschrift van appellanten van 8 november 1996 ongegrond is verklaard, en bepaald dat het daartegen door appellanten ingestelde beroep wordt doorgezonden aan het college ter behandeling als bezwaarschrift gericht tegen dit besluit, voorzover dit betrekking heeft op de weigering tot het toepassen van bestuursdwang.
Bij besluit van 24 april 2001 heeft het college het door appellanten tegen de brief van 31 oktober 1996 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door hen tegen de weigering bestuursdwang toe te passen, zoals verwoord in het besluit van 3 april 1997, gemaakte bezwaar van 9 mei 1997 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2002, verzonden op 11 november 2002, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 februari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2003, waar [een der appellanten] in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.M. Kemperman en mr. F.M. Wassink, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het achterste gedeelte van kavel 4 is gelegen binnen een op de plankaart aangegeven milieuzone en dat de oprichting van gebouwen voor woonfuncties binnen die milieuzone ingevolge artikel 1 van het voor het achterste gedeelte van de kavel geldende bestemmingsplan "Roodwilligen-Noord" niet is toegestaan.
De milieuzone betreft een gebied, gelegen binnen een straal van 100 meter, gemeten vanaf de bouwperceelsgrens van het agrarisch bedrijf van appellanten.
2.2. Appellanten betogen dat de op kavel 4 opgerichte woning gedeeltelijk is gerealiseerd binnen de milieuzone en dat de rechtbank derhalve heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden. Zij voeren in dit verband aan dat blijkens de door het kadaster verrichte metingen bij de weergave van de milieuzone op de plankaart geen afstand van 100 meter vanaf de bouwperceelsgrens van het bedrijf van appellanten, doch een geringere afstand is aangehouden en dat de ligging van de milieuzone op de plankaart derhalve niet overeenkomt met de feitelijke ligging.
2.3. Vooropgesteld wordt dat voor het oprichten van de woning bouwvergunning is verleend. Deze bouwvergunning is in rechte onaantastbaar. Op basis van de ter zitting getoonde plankaarten, waarop de milieuzone is aangegeven, in samenhang met de weergave van de feitelijk gerealiseerde bebouwing op kavel 4 kan voorts tot geen andere conclusie worden gekomen dan dat de woning op deze kavel, in overeenstemming met het bouwplan waarvoor bouwvergunning is verleend, buiten de milieuzone is gebouwd. Het college heeft het door appellanten tegen de weigering bestuursdwang toe te passen gemaakte bezwaar derhalve terecht ongegrond verklaard. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog van appellanten faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2003
58-423.