Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH8643

Datum uitspraak2003-06-25
Datum gepubliceerd2003-06-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203926/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 mei 2002, kenmerk 2001-28704, heeft verweerder krachtens de Grondwaterwet aan [vergunninghouder] te [plaats] een vergunning verleend voor het onttrekken van grondwater aan de Glipperweg 3-5 te Heemstede, kadastraal bekend gemeente Heemstede, sectie C, nummers 4073 en 4160. Dit besluit is op 7 juni 2002 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200203926/1. Datum uitspraak: 25 juni 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats] en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 mei 2002, kenmerk 2001-28704, heeft verweerder krachtens de Grondwaterwet aan [vergunninghouder] te [plaats] een vergunning verleend voor het onttrekken van grondwater aan de Glipperweg 3-5 te Heemstede, kadastraal bekend gemeente Heemstede, sectie C, nummers 4073 en 4160. Dit besluit is op 7 juni 2002 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 12 en 15 oktober 2002. Bij brief van 18 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 26 maart 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. drs. T.H.F. Roest, advocaat te Haarlem, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. P.H.M. Huits, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden], verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet is het verboden grondwater te onttrekken of water te infiltreren, tenzij daarvoor door gedeputeerde staten een vergunning is verleend. 2.2. Bij het bestreden besluit is een vergunning verleend voor het onttrekken van grondwater aan de Glipperweg 3-5 te Heemstede ten behoeve van de bouw van 4 kantoorvilla’s met ondergrondse parkeergarage. Voor het droog houden van 4 bouwputten moet het grondwaterpeil maximaal 3,5 meter omlaag worden gebracht tot 4,5 meter beneden NAP. Hiertoe worden rond de bouwputten filters geplaatst op een diepte van 4 tot 6 meter beneden NAP. Deze filters worden gekoppeld aan een verzamelleiding die het water afvoert naar 3 retourvelden. De aanvraag om vergunning heeft betrekking op een grondwateronttrekking met een debiet van maximaal 76 m3 per uur, 55.000 m3 per maand en totaal 388.800 m3 over een periode van 9 maanden. Het onttrokken water zal in de bodem worden teruggebracht. 2.3. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte achterwege heeft gelaten om een voorschrift aan de vergunning te verbinden inhoudende dat van de vergunning alleen gebruik mag worden gemaakt als er een onherroepelijke bouwvergunning voor de bebouwing van voornoemde locatie is verleend. Aangezien aan een vergunning voor het onttrekken van grondwater slechts voorschriften kunnen worden verbonden ter bescherming van bij het grondwaterbeheer betrokken belangen, heeft verweerder naar het oordeel van de Afdeling terecht geen aanleiding gezien om vorenbedoeld voorschrift aan de vergunning te verbinden. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.4. Appellanten stellen dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende onderzoek naar de gevolgen van het onttrekken van grondwater is gebaseerd op een inmiddels gewijzigd bouwplan. De wijziging van de situering van met name gebouw A2 heeft volgens appellanten gevolgen voor de grondwateronttrekking ter plaatse van de in de directe omgeving van dit gebouw aanwezige bomen. Volgens appellanten is ten onrechte onderzoek naar deze gevolgen achterwege gelaten. 2.4.1. Blijkens de stukken is de situering van de bebouwing in het definitieve ontwerp van het bouwplan gewijzigd ten opzichte van de situering in het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapport van Geomet B.V. van 17 mei 2001, no. AA06421-03 (hierna: het Geomet-rapport). Gelet op het deskundigenbericht ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de wijziging voor verweerder aanleiding had moeten zijn om op dit punt voorafgaande aan het bestreden besluit nader onderzoek te doen. Daarbij heeft de Afdeling mede in aanmerking genomen dat op grond van het bepaalde in het aan de vergunning verbonden voorschrift 3 ter monitoring van de grondwaterstanden in verband met mogelijke droogteschade aan bomen in de omgeving door een te lage grondwaterstand of zuurstoftekort door een te hoge grondwaterstand in overleg met verweerder een plan dient te worden opgesteld voor het plaatsen en meten van peilbuizen, in welk plan tevens dient te worden vastgelegd onder welke omstandigheden de bomen van water moeten worden voorzien. Op grond van het bepaalde in het aan de vergunning verbonden voorschrift 4 mag met de onttrekking van grondwater niet worden begonnen voordat voor het in voorschrift 3 genoemde plan door verweerder toestemming is verleend. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.5. Appellanten stellen dat het bestreden besluit onvoldoende garantie biedt om schade aan hun bomenbestand te voorkomen. Volgens appellanten heeft een grondwaterstandverlaging van 1,10 meter beneden NAP naar 3 tot 4,5 meter beneden NAP funeste gevolgen voor hun houtopstand in de directe omgeving van de onttrekking. 2.5.1. Verweerder stelt dat de in de vergunning opgenomen voorschriften in samenhang met de door de aanvrager voorgestelde maatregelen voldoende garanties bieden om schade aan de bomen binnen de invloedssfeer van de onttrekking te voorkomen. 2.5.2. In het deskundigenbericht is geconcludeerd dat in het Geomet-rapport is uitgegaan van een juiste waarde bij het bepalen van de effecten van de grondwaterstanddaling en dat het aannemelijk is dat bomen en struiken als gevolg van de berekende grondwaterstandverlagingen schade zouden kunnen lijden. Voorts is geconcludeerd dat de voorgestelde maatregelen voldoende waarborgen bieden om schade aan bomen en struiken in de omgeving van het bouwplan te voorkomen. Zowel de bomen binnen het plangebied als de bomen van appellanten zullen zonodig worden voorzien van vocht. Gelet op het vorenstaande en bovendien in aanmerking nemende dat appellanten desgewenst tegen het in voorschrift 4 voorgeschreven besluit in rechte kunnen opkomen, heeft verweerder zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften voldoende waarborgen bieden om mogelijke schade aan de bomen van appellanten ten gevolge van de vergunde onttrekking van grondwater te voorkomen. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.6. Appellanten stellen dat het bestreden besluit onvoldoende garantie biedt om schade aan hun woningen te voorkomen. Als gevolg van de verlaging van de grondwaterstand kan de bodem ter plaatse van de woningen van appellanten inklinken, hetgeen schade aan de fundering en opstallen kan veroorzaken. Het plaatsen en inmeten van hoogtebouten geeft volgens appellanten geen garantie voor het voorkomen van schade. 2.6.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kans op schade door zetting in het onderhavige geval gering is. De in aanmerking komende belangen afwegende heeft verweerder doen besluiten de gevraagde vergunning te verlenen. Om van vergunninghouder schadevergoeding te kunnen vorderen in het geval ten gevolge van de grondwateronttrekking schade optreedt aan onroerend goed heeft verweerder het plaatsen en inmeten van hoogtebouten voorgeschreven. Gelet op het deskundigenbericht, waarin is gewezen op de homogene bodemopbouw ter plaatse van de woningen van appellanten, en hetgeen overigens uit de stukken is gebleken, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder vanwege mogelijke schade aan de opstallen van appellanten de gevraagde vergunning niet in redelijkheid onder het stellen van de daaraan verbonden voorschriften had mogen verlenen. Het beroep is in zoverre ongegrond. 2.7. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Zwinkels Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2003 309.