Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH8678

Datum uitspraak2003-04-29
Datum gepubliceerd2003-06-30
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers00/3767 TW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voor de tenuitvoerlegging van de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de Toeslagenwet en de daarbij te hanteren beslagvrije voet zijn de gevraagde inlichtingen van essentieel belang. Door deze slechts summierlijk te verstrekken heeft betrokkene de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Terecht is de beslagvrije voet op nihil gesteld en het verschuldigde verrekend in maandelijkse termijnen.


Uitspraak

00/3767 TW U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 15 september 1999 heeft gedaagde appellante meegedeeld over te gaan tot invordering van hetgeen gedaagde onverschuldigd heeft betaald aan uitkering krachtens de Toeslagenwet (TW). Gedaagde heeft daarbij de beslagvrije voet van het inkomen van appellante vastgesteld op nihil en bepaald dat het bedrag van f 2634,42 zal worden verrekend in maandelijkse termijnen van f 219,54. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft gedaagde bij besluit van 16 december 1999 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 12 juli 2000 ongegrond verklaard. Namens appellante heeft mr. M.J. Blom. advocaat te Spijkenisse, op bij beroepschrift aangevoerde gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft bij schrijven van 26 oktober 2000 van verweer gediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 11 maart 2003, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J. Nieuwstraten, werkzaam bij het Uwv. II. MOTIVERING Bij besluit van 22 april 1999 is een bedrag van f 2290,80 aan onverschuldigd betaalde uitkering ingevolge de TW van appellante teruggevorderd. Dit bedrag is bij besluit van 21 juni 1999 verhoogd met de invorderingskosten van f 343,62, omdat appellante niet tot terugbetaling was overgegaan noch met gedaagde in overleg was getreden over een terugbetalingsregeling. Bij deze besluiten heeft gedaagde een formulier gezonden waarin appellante inlichtingen werd gevraagd over haar sociaal-financiële situatie. De tegen deze besluiten gemaakte bezwaren heeft appellante ingetrokken, waardoor deze besluiten onherroepelijk zijn geworden. Omdat op 15 september 1999 nog geen betaling van appellante was ontvangen en het hiervoor bedoelde inlichtingenformulier niet was ontvangen, heeft gedaagde bij besluit van die datum de beslagvrije voet op nihil gesteld en besloten het verschuldigde te verrekenen in maandelijkse termijnen van f 219,54. Daaraan is ten grondslag gelegd het bepaalde in de artikelen 14g, 20 en 20a van de TW, het Besluit Lisv van 31 maart 1999, Stcrt. 1999,75 inzake betaling, terugvordering en tenuitvoerlegging van boeten en onverschuldigd betaalde uitkering ex artikel 20b van de TW (hierna: Beleidsregel terug- en invordering Lisv) en de artikelen 475 tot en met 475i van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Bij het thans bestreden besluit op bezwaar heeft gedaagde de nihilstelling van de beslagvrije voet gehandhaafd, omdat de in bezwaar van appellante ontvangen informatie dat zij een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet ontving, niet gelijk kan worden gesteld met de gevraagde informatie met betrekking tot haar sociaal-financiële situatie. De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe is overwogen dat het argument dat appellante geen terugbetalingscapaciteit heeft, omdat zij een bijstandsuitkering ontvangt, niet kan slagen. Ingevolge artikel 475c tot en met 475e Rv bedraagt de beslagvrije voet voor schuldenaren in beginsel 90% van de bijstandsnorm. Hieruit heeft de rechtbank afgeleid dat ook personen die voor hun levensonderhoud zijn aangewezen op een bijstandsuitkering in staat worden geacht van deze uitkering schulden af te lossen. Nu appellante ook in beroep volstaan heeft met een niet onderbouwde en niet gespecificeerde stelling ter zake van een bijstandsuitkering en haar woonlasten, heeft de rechtbank geoordeeld dat gedaagde bij het bestreden besluit het bezwaar tegen de nihilstelling van de beslagvrije voet op juiste gronden ongegrond heeft verklaard. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat bij gedaagde bekend was dat appellante een bijstandsuitkering had, waarover zij overigens ook informatie heeft overgelegd. Ten onrechte is daarom de beslagvrije voet niet toegepast. De Raad overweegt als volgt. Ingevolge artikel 20, zesde lid, van de TW is degene van wie uitkering wordt teruggevorderd verplicht desgevraagd aan gedaagde de inlichtingen verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn. Voorts is in artikel 20a, tweede lid, van de TW in verbinding met artikel 14g, achtste lid, van de TW bepaald dat de ten uitvoerlegging van de terugvordering zodanig geschiedt dat degene die aanspraak maakt op een toeslag blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e Rv. Artikel 14g, negende lid, van de TW bepaalt dat de beslagvrije voet niet geldt als de betrokkene zijn verplichting tot het verstrekken van inlichtingen die voor de tenuitvoerlegging van belang zijn niet of niet behoorlijk nakomt. In artikel 475c, aanhef en sub c, Rv is bepaald dat een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van uitkeringen op grond van socialezekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook. In artikel 475d Rv is voor een aantal situaties een berekening gegeven van de beslagvrije voet en in welke situaties een verhoging dan wel een verlaging plaatsvindt. Artikel 475e Rv regelt dat geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. Ten slotte is in de Beleidsregel terug- en invordering Lisv onder punt 7 "De beslagvrije voet" vermeld: "De vanaf invoering van de wet geldende invorderingartikelen (artikel 27g WW e.d.) bepalen dat de tenuitvoerlegging van een terugvorderingsbesluit zodanig geschiedt dat de schuldenaar blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet zoals bedoeld in de artikelen 475c en 475d Rv. Uitgangspunt voor de hoogte van de beslagvrije voet is de grens van 90% van de voor de schuldenaar geldende bijstandsnorm inclusief de vakantieaanspraken. Afhankelijk van de specifieke sociaal-financiële situatie van de schuldenaar dient deze grens op grond van de toepasselijke bepalingen van Rv verhoogd of verlaagd te worden. Voor de vaststelling van de juiste beslagvrije voet zal onderzoek moeten worden verricht naar tenminste de volgende aspecten: - de leefvorm (echtpaar/samenwonenden, eenoudergezin, alleenstaande) van de schuldenaar; - het eventuele inkomen van de partner van de schuldenaar; - de totale bijdrage van de schuldenaar aan ziektekostenverzekeringen (hieronder wordt ook verstaan de vrijwillige aanvullende Zfw-premie en de nominale Zfw/AWBZ-premie); - de maandelijkse huur- dan wel hypotheeklast van de schuldenaar en de eventueel ontvangen huursubsidie dan wel woonkostentoeslag; - eventuele andere periodieke inkomsten van de schuldenaar. De Raad is van oordeel dat inlichtingen omtrent vorenomschreven aspecten voor een rechtens juiste uitvoering van hetgeen in de artikelen 475c en 475d Rv is bepaald omtrent de beslagvrije voet, noodzakelijk zijn. Gedaagde heeft derhalve op goede gronden bij appellante middels toezending van een inlichtingenformulier daarnaar navraag gedaan. De vraag of appellante door geen verdere mededelingen te doen dan de mededeling dat zij een bijstandsuitkering ontving haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 14a, vijfde lid, juncto artikel 14g, negende lid, van de TW heeft geschonden, en als gevolg daarvan de bepalingen omtrent de beslagvrije voet niet van toepassing zijn, beantwoordt de Raad bevestigend. Voor de tenuitvoerlegging van de terugvordering en de daarbij te hanteren beslagvrije voet zijn de door gedaagde gevraagde inlichtingen van belang. Door deze slechts summierlijk te verstrekken heeft appellante de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Aan de bepalingen omtrent de beslagvrije voet was gedaagde derhalve niet gebonden. Door de beslagvrije voet op nihil te stellen heeft gedaagde een besluit genomen waarbij hij binnen de grenzen van de wet is gebleven. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. P. Ingelse als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003. (get.) Ch. van Voorst. (get.) C.H.T.W. van Rooijen.