Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH8731

Datum uitspraak2003-06-25
Datum gepubliceerd2003-06-30
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers130241/HAZA 01-968
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft uit de uitvoerige toelichting van de deskundigen ter zitting begrepen dat zij, vanwege de onduidelijkheid die tussen partijen bestaat omtrent de werkelijke oppervlakte van het onteigende, alsmede het gegeven dat het onteigende deel uitmaakt van het erf van [gedaagde] en zich dientengevolge moeilijk afzonderlijk laat taxeren, ervoor hebben gekozen de in beginsel noodzakelijke afzonderlijke vaststelling van de schade-elementen (waarde van het onteigende en de waardevermindering van het overblijvende) achterwege te laten. De rechtbank kan zich vinden in de door de deskundigen gekozen benadering om de schadeloosstelling te begroten. Genoegzaam is immers komen vast te staan dat naast de werkelijke waarde van het onteigende ook een waardevermindering van het overblijvende moet worden vergoed, terwijl de vaststelling van ieder schade-element afzonderlijk wel, maar de vaststelling van de som van beide elementen niet op bezwaren stuit (zie HR 18 maart 1998, NJ 1998,620).


Uitspraak

VONNIS van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van: NS RAILINFRABEHEER B.V., gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: "NS", procureur: mr. H.C.E. de Vries, advocaten: mr. J.C.N.B. Kaal en mr. M.M.H.J. Vroemen te Arnhem, e i s e r e s, tegen [gedaagde] wonende te Breukelen, hierna te noemen: "[gedaagde]", procureur: mr. L.A.M. van Kippersluis, advocaat: mr. C. van Schaik te Deventer g e d a a g de . 1. Het verloop van de procedure 1.1 De rechtbank verwijst naar het vonnis d.d. 13 juni 2001, waarbij zij de vervroegde onteigening heeft uitgesproken van het onder grondplannummer 1488 opgenomen gedeelte ad 0.01.09 ha van de onroerende zaak kadastraal bekend gemeente Breukelen, sectie L, nummer 331 (groot 0.13.20 ha), staande ten name van gedaagde als eigenaar. Dit perceelsgedeelte zal hierna worden aangeduid als "het onteigende". Bij dit vonnis is het aan gedaagde toekomende voorschot op de schadeloosstelling bepaald op 90% van het door de gemeente gedane aanbod, derhalve op een bedrag van NLG 36.000,00. 1.2 Op 5 april 2001 hebben de bij beschikking d.d. 22 maart 2001 van deze rechtbank benoemde deskundigen (hierna te noemen: "de deskundigen") in aanwezigheid van de rechter-commissaris de ligging en gesteldheid van het onteigende opgenomen. Partijen hebben daarbij hun standpunt naar voren gebracht, zoals blijkt uit het proces-verbaal van plaatsopneming alsmede de daaraan gehechte nota zijdens NS en productie zijdens [gedaagde]. 1.3 De deskundigen hebben hun advies d.d. 17 maart 2003 omtrent de aan partijen toe te kennen schadeloosstelling bij de rechtbank gedeponeerd. Aan dit advies is een ontwerpadvies d.d. 23 september 2002 voorafgegaan dat de deskundigen aan partijen hebben doen toekomen. Partijen hebben op dit ontwerp gereageerd. De door hun advocaten verwoorde reactie is aan het advies d.d. 17 maart 2003 gehecht. 1.4 Partijen hebben vervolgens, aan de hand van overgelegde pleitnota's en een akte zijdens [gedaagde] waarbij producties zijn overgelegd, hun standpunten bepleit ter zitting van 8 mei 2003. 1.5 Partijen hebben tenslotte vonnis gevraagd. 2. Uitgangspunten 2.1 Bij dit eindvonnis zal het totale bedrag van de door NS aan [gedaagde] wegens de onteigening verschuldigde schadeloosstelling worden vastgesteld. Bij het bepalen van deze schadeloosstelling wordt - conform het bepaalde in artikel 40a Onteigeningswet - uitgegaan van de dag waarop het vonnis d.d. 13 juni 2001 is ingeschreven in de openbare registers, zijnde 7 augustus 2001. 2.2 NS heeft het bij vonnis d.d. 13 juni 2001 bepaalde voorschot op de schadeloosstelling aan [gedaagde] betaald. 2.3 Ter bepaling van de grens van het onteigende zijn in het veld door NS piketpaaltjes gezet. 2.4 Uit de - door [gedaagde] ter gelegenheid van de plaatsopneming en tijdens het pleidooi overgelegde en nader toegelichte - kadastrale tekening betreffende een meting die in opdracht van [gedaagde], buiten aanwezigheid van NS, door het kadaster heeft plaatsgevonden (voorafgaande aan de onteigening) blijkt dat de kadastrale grens van het perceel L 331 (voorafgaande aan de onteigening) aan de noord-oostzijde nagenoeg samenviel met de westelijke slootkant van de vroegere sloot, die inmiddels, in het kader van deze onteigening, door NS is verlegd. Als deze kadastrale grens wordt vergeleken met de grens van het onteigende, zoals die met piketpaaltjes in het veld is uitgezet, moet worden geconcludeerd dat het onteigende een oppervlakte heeft van meer dan 109 m2. Volgens [gedaagde] zou de oppervlakte van het perceelsgedeelte dat NS in het kader van de onteigening in gebruik heeft genomen 144,9 m2 belopen. 2.5 In verband met de nieuw gerealiseerde sloot is de oude dam ter plaatse verwijderd en is door NS op haar kosten een duiker aangebracht. Partijen zijn overeengekomen dat de aannemer van NS een nieuwe dam ter plaatse realiseert volgens aanwijzingen van [gedaagde] en dat NS zal bijdragen in de kosten van deze nieuwe dam tot een bedrag van € 5.000,00. 3. De vaststelling van de schadeloosstelling Het advies van de deskundigen 3.1 De deskundigen hebben in hun advies d.d. 17 maart 2003, onder andere het volgende overwogen: (…) Blijkens een door eiseres bij gelegenheid van de notawisseling overgelegde plantekening ten behoeve van onteigening zal eiseres het onteigende inrichten als sloot en berm, zulks als onderdeel van het werk. Het komt er praktisch op neer dat de Parallelweg en de bermsloot opschuiven in de richting van het woonhuis om plaats te maken voor verbreding van de spoorbaan. De parallelweg wordt nog juist buiten het onteigende aangelegd. De berm en de sloot worden, al dan niet deels, op het onteigende aangelegd. Aan de tuinzijde van de sloot, zoals deze loopt sedert de verlegging als onderdeel van het werk, ligt een strook met een gemiddelde breedte van circa 2 m welke tot het onteigende behoort en welke derhalve thans eigendom is van eiseres. (…) Deskundigen gaan er, als vermeld, van uit dat de onteigeningsgrens ten tijde van de descente op de juiste plaats in het veld was uitgezet. Het onteigende behoort te worden getaxeerd als onderdeel van een perceel bestemd en ingericht voor woondoeleinden. In hun ontwerp-rapport overwogen deskundigen dat het overblijvende een beperkte waardevermindering ondergaat als gevolg van de verkleining van het perceel. Deze overweging was gebaseerd op het uitgangspunt (…), dat de sloot in zijn geheel op het terrein van eiseres wordt aangelegd, dat eiseres gedaagde zal toestaan het terrein, gerekend vanuit het woonhuis tot aan de sloot, te gebruiken en dat eiseres gedaagde zal toestaan een behoorlijke beschoeiing aan te leggen. Uit de reactie van eiseres op het ontwerp-rapport (bijlage A) blijkt dat overeenstemming omtrent gebruik door gedaagde van de strook langs de verlegde sloot (nog) niet is bereikt. Evenmin is overeenstemming bereikt over vergoeding van de kosten van aanleg van een beschoeiing. Bij gebreke van overeenstemming op deze punten en de vastlegging daarvan in zakelijke rechten is de waardevermindering van het overblijvende minder beperkt dan in het ontwerp-advies aangegeven. Het overblijvende ondergaat voorts een waardevermindering doordat de weg en de spoorbaan dichter bij het woonhuis komen te liggen. Omdat de aanleg daarvan niet op het onteigende plaatsvindt zal de schade door deze waardevermindering volgens vaste jurisprudentie niet in de onteigening kunnen worden vergoed. (…) Taxatie waarde Bij hun taxatie houden deskundigen rekening met de aan drie zijden vrije, landelijke ligging van het geheel. Zij houden voorts rekening met al het voorgaande waaronder de kwaliteit van de opstallen. Deskundigen taxeren op grond van hun op kennis en ervaring berustend intuïtief inzicht de waarde van het geheel voorafgaande aan de onteigening op NLG 1.275.000,--. De waarde van het overblijvende na de onteigening taxeren deskundigen op NLG 1.200.000,--. De som van de waarde van het onteigende en van de te vergoeden waardevermindering van het overblijvende bedraagt derhalve NLG 1.275.000,-- - NLG 1.200.000,-- = NLG 75.000,--. (…) De beschoeiing Bij de in Hoofdstuk II aangegeven uitgangspunten zullen de kosten van een beschoeiing, zo eiseres gedaagde toestaat het gedeelte van het onteigende tussen de onteigeningsgrens en de verlegde sloot te gebruiken, voor rekening van gedaagde komen. Aanleg dam (…) Deskundigen geven eiseres in overweging tijdig voorafgaande aan de behandeling ter zitting terzake een gespecificeerd aanbod te doen indien de aanleg van dam, verlichting en poorthek nog niet zijn voltooid. Tuin Tijdens de descente is gebleken dat de aanpassing van de tuin beperkt kan blijven.(…) Deskundigen taxeren de redelijke kosten daarvan op NLG 5.000,-- inclusief BTW. 3.2 Het advies van de deskundigen luidt samengevat dat terzake de waarde van het onteigende en waardevermindering van het overblijvende NLG 75.000,-- en wegens bijkomende schade aan de tuin NLG 5.000,-- dient te worden vergoed. De totale door de deskundigen geadviseerde schadeloosstelling beloopt derhalve € 36.302,42 (NLG 80.000,--) te vermeerderen met eventuele bijkomende aanbiedingen met betrekking tot de dam en de planschade. De schade die [gedaagde] heeft geleden door het gemis van het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot overtreft taxeren deskundigen op jaarbasis op 4,5% van dit bedrag zijnde NLG 80.000,-- - NLG 36.000,-- = NLG 44.000,-- = € 19.966,33 vanaf 7 augustus 2001 tot de dag van het overeenkomstig art. 54t O.W. te wijzen vonnis. 3.3 In hun ontwerp-advies d.d. 23 september 2002 hadden de deskundigen, zo begrijpt de rechtbank, de waarde van het onteigende vermeerderd met de waardevermindering van het overblijvende als gevolg van verkleining van het perceel begroot op NLG 30.000,00. Ten aanzien van de beschoeiing is in dit ontwerp-advies het volgende overwogen: Na verplaatsing van de sloot zal daarin een beschoeiing moeten worden aangelegd. Deskundigen gaan er voorlopig van uit dat de sloot in zijn geheel op het terrein van eiseres wordt aangelegd, dat zij gedaagde zal toestaan het terrein, gerekend vanuit het woonhuis tot aan de sloot, te gebruiken en dat zij gedaagde zal toestaan een behoorlijke beschoeiing aan te leggen. Deskundigen beoordelen de begroting van de kosten van aanleg ad NLG 16.528,-- exclusief BTW = NLG 19.668,32 inclusief BTW als aanvaardbaar. Het standpunt van partijen A De onteigende oppervlakte 3.4 [Gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat het NS op basis van het vonnis d.d. 13 juni 2001 slechts toegestaan was 109 m2 te onteigenen in plaats van de door hem gestelde 144,9 m2. [Gedaagde] meent dan ook dat de in het veld geplaatste piketpalen niet de grens van het onteigende aangeven en dat de deskundigen derhalve ten onrechte van die grens zijn uitgegaan. [gedaagde] meent overigens dat de deskundigen niet aan hebben mogen nemen dat de piketpalen in overeenstemming met de grondplantekening (op grond waarvan is onteigend) in het veld zijn geplaatst. [Gedaagde] verbindt aan een en ander de conclusie, zo begrijpt de rechtbank, dat de grens van het onteigende nader door het kadaster dient te worden vastgesteld en dat voor de bepaling van de schadeloosstelling ervan dient te worden uitgegaan dat de grens van het onteigende wordt bepaald door de westelijke slootkant van de inmiddels verlegde sloot. Aldus betwist [gedaagde] gemotiveerd dat hij als gevolg van de onteigening geen eigenaar meer zou zijn van de strook grond met een gemiddelde breedte van 2 meter te rekenen (inclusief talud) uit de westelijke slootkant van de verlegde sloot. 3.5 Naar het oordeel van NS volgt uit de grondplantekening duidelijk dat de grens na onteigening samenvalt met de grens die in het veld door middel van piketpalen is uitgezet. Dat dit zou kunnen betekenen dat meer m2 zijn onteigend dan het in het vonnis d.d. 13 juni 2001 genoemde aantal van 109 m2 is volgens NS in zoverre niet relevant dat het grondplan prevaleert boven het genoemde aantal m2 en dat derhalve het grondplan bepalend is voor de grens van het onteigende. De NS wordt in deze visie gesteund door de deskundigen die ter gelegenheid van het pleidooi aan hebben gegeven dat het gebruikelijk is dat bij het aanwijzen van sloten door Rijkswaterstaat een berm wordt aangehouden van 1 meter vanaf de plaats waar het talud van de sloot overgaat in het vlakke veld en dat dit uitgangspunt ook in het onderhavige grondplan is gehanteerd. B De wijze waarop de schadeloosstelling door de deskundigen is vastgesteld 3.6 [Gedaagde] kan zich niet verenigen met de door de deskundigen getaxeerde waarde van het onteigende en de waardevermindering van het overblijvende. [Gedaagde] stelt dat de waarde van het onteigende en de waarde van het overblijvende afzonderlijk gewaardeerd dienen te worden, zodat de opbouw van de schadeberekening getoetst kan worden. Daarbij hadden de deskundigen voor het bepalen van de waarde van het onteigende uit moeten gaan van NLG 800,00 per m2 en de waarde van het onteigende moeten vaststellen op 109 x NLG 800,00 = € 39.569,63. Bij de vaststelling van de waardevermindering van het overblijvende behoort naar de mening van [gedaagde] als uitgangspunt te gelden dat het overblijvende een waardevermindering ondergaat ongeacht of de strook langs de sloot aan [gedaagde], danwel aan eiseres in eigendom toebehoort. In geval de gehele tuin tot aan de sloot aan [gedaagde] toekomt begroot [gedaagde] deze waardevermindering op € 6.806,70 (NLG 15.000,--), omdat de afstandsverkorting tot aan de weg afbreuk doet aan de fraaie ligging van de woning en de uiterlijke verschijning daarvan. Voor zover de strook grond langs de sloot in gebruik blijft bij NS verdrievoudigt de waardevermindering van het overblijvende volgens [gedaagde] tot € 20.420,-- (NLG 45.000,--) vanwege het feit dat [gedaagde] voor het onderhoud van de berm afhankelijk zou zijn van NS, terwijl de berm door NS gebruikt zou kunnen worden voor de stort van baggerspecie uit de sloot met alle onwelgevallige consequenties van dien. 3.7 NS heeft ter gelegenheid van het pleidooi aan [gedaagde] het aanbod gedaan de onteigende grond tot aan de sloot te gebruiken en desgewenst een beschoeiing aan te brengen. NS wenst dit gebruik niet te verlenen in de vorm van een zakelijk recht. Het aangeboden gebruik dient derhalve te worden beschouwd als een persoonlijk recht dat [gedaagde] kan uitoefenen zolang zich dat verdraagt met de belangen en plannen van NS. Gezien dit aanbod ziet NS geen aanleiding de schadeloosstelling op een hoger bedrag te bepalen dan het in het ontwerp-advies van de deskundigen genoemde bedrag van NLG 30.000,--. NS kan zich overigens verenigen met het taxeren door de deskundigen van de waarde van het onteigende en de waardevermindering van het overblijvende in één, beide schade-elementen omvattend, bedrag. C Overige schade 3.8 [Gedaagde] kan zich met het getaxeerde bedrag betreffende de schade aan de tuin verenigen en ook NS verzet zich niet tegen dit onderdeel van de schadeloosstelling. Voor wat betreft de dam hebben partijen ter zitting een regeling getroffen die hiervoor is weergegeven onder r.o. 2.5. 3.9 [Gedaagde] meent, zo begrijpt de rechtbank, dat hij schadeloos gesteld dient te worden in verband met door hem aan te brengen nieuwe beschoeiing, zulks tot een bedrag van NLG 16.528,-- exclusief BTW, om reden dat in de oude sloot een beschoeiing aanwezig was en ook thans noodzakelijk is om afkalving van de grond die hem in eigendom toebehoort (in de visie van [gedaagde] valt de grens van het onteigende immers nagenoeg samen met de westelijke slootkant) te voorkomen. Bovendien zou bij de werkzaamheden die in het kader van de onteigening zijn uitgevoerd één à twee meter van de beschoeiing van de scheisloot die haaks op de weg staat, zijn vernield. NS stelt zich op het standpunt dat niet onredelijk is dat de kosten van een beschoeiing voor rekening van [gedaagde] blijven nu voor het onderhoud van de als spoorsloot te handhaven watergang een beschoeiing niet nodig is. De beoordeling Ad A De onteigende oppervlakte 3.10 Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag welk gedeelte van het perceel L 331 in de onteigening begrepen is. Het standpunt van NS dat bij de bepaling van de grens van het onteigende het Koninklijk Besluit waarbij de perceelsgedeelten ter onteigening zijn aangewezen en de daarbij behorende grondplantekeningen doorslaggevend zijn, is op zichzelf juist. De vermelding van de kadastrale grootte van het te onteigenen perceel dient slechts om het perceel zo nauwkeurig mogelijk aan te wijzen c.q. te identificeren. Indien en voor zover de aangegeven perceelsoppervlakte, die is genoemd om het te onteigenen perceelsgedeelte zo nauwkeurig mogelijk aan te wijzen, evenwel niet strookt met de oppervlakte waarop het grondplan betrekking heeft (zoals [gedaagde] stelt), dient naar het oordeel van de rechtbank, aan de hand van de grondplantekeningen, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de onteigeningsvordering, het te onteigenen perceel anderszins te kunnen worden geïdentificeerd. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Als productie 8 bij het verzoekschrift ex artikel 54a O.W., is door NS een kaart op A-4 formaat met de schaal 1:1000 overgelegd waarop het te onteigenen perceelsgedeelte staat gemarkeerd. De deskundigen zijn, blijkens hun advies, van een soortgelijke kaart uitgegaan. Daarnaast is door NS als productie 3 een grondplantekening van het onteigende overgelegd waarop de nieuw gerealiseerde sloot staat ingetekend. Uit deze grondplantekening (schaal 1:1000) blijkt dat als begrenzing van de te realiseren sloot respectievelijk een strook grond van 1 meter breed als talud en een strook grond van 1 meter breed als aangrenzende berm ter onteigening is aangewezen, hetgeen overeenstemt met het standpunt van NS en de deskundigen. Op basis van het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de grondplantekening in combinatie met de kaart waarop het onteigende is gemarkeerd, voldoende duidelijk het gedeelte van perceel L 331 weergeeft waarvan bij vonnis d.d. 13 juni 2001 de onteigening is uitgesproken. Dit leidt tot de conclusie dat de deskundigen er voor de berekening van de schadeloosstelling terecht van zijn uitgegaan dat aan de tuinzijde van de sloot, zoals deze loopt sedert de verlegging als onderdeel van het werk, een strook grond ligt met een gemiddelde breedte van circa 2 m welke tot het onteigende behoort en welke derhalve thans eigendom is van eiseres. Dat de aldus onteigende oppervlakte wellicht groter is dan de in het vonnis d.d. 13 juni 2001 genoemde oppervlakte van 109 m2 doet hieraan, gelet op het voorgaande, niet af. Ad B de wijze waarop de deskundigen de schade hebben vastgesteld 3.11 De rechtbank heeft uit de uitvoerige toelichting van de deskundigen ter zitting begrepen dat zij, vanwege de onduidelijkheid die tussen partijen bestaat omtrent de werkelijke oppervlakte van het onteigende, alsmede het gegeven dat het onteigende deel uitmaakt van het erf van [gedaagde] en zich dientengevolge moeilijk afzonderlijk laat taxeren, ervoor hebben gekozen de in beginsel noodzakelijke afzonderlijke vaststelling van de schade-elementen (waarde van het onteigende en de waardevermindering van het overblijvende) achterwege te laten. De rechtbank kan zich vinden in de door de deskundigen gekozen benadering om de schadeloosstelling te begroten. Genoegzaam is immers komen vast te staan dat naast de werkelijke waarde van het onteigende ook een waardevermindering van het overblijvende moet worden vergoed, terwijl de vaststelling van ieder schade-element afzonderlijk wel, maar de vaststelling van de som van beide elementen niet op bezwaren stuit (zie HR 18 maart 1998, NJ 1998,620). 3.12 De rechtbank begrijpt dat de deskundigen bij het bepalen van de waarde van de woning c.a. na onteigening mee hebben laten wegen dat onder andere een beschoeiing ter plaatse gewenst is om de tuin zo aan te kleden als voor de onteigening het geval was. Daardoor zou bovendien kunnen worden voorkomen dan langs de waterkant ontsierende begroeiing ontstaat. Om die reden hebben de deskundigen, zo begrijpt de rechtbank, in respectievelijk het advies d.d. 17 maart 2003 en het daaraan voorafgaande ontwerp-advies ten aanzien van de waarde na onteigening het volgende tot uitdrukking gebracht: - indien geen beschoeiing mag worden aangebracht en de strook grond tot aan de sloot niet in gebruik (op basis van een zakelijk recht) wordt gegeven wordt de waarde van het onteigende vermeerderd met de waardevermindering van het overblijvende (waaronder begrepen het verminderde aanzien van de woning), exclusief tuinherstel gewaardeerd op NLG 75.000,00; - indien wel een beschoeiing mag worden aangebracht en de strook grond tot aan de sloot in gebruik wordt gegeven aan [gedaagde] (op basis van een zakelijk recht) wordt de schade wegens verlies van het onteigende en waardevermindering van het overblijvende, vermeerderd met de kosten van een beschoeiing (noodzakelijk om het overblijvende gedeelte een zelfde aanzien te laten krijgen als voordien het geval was), exclusief tuinherstel gewaardeerd op NLG 49.668,32. De rechtbank kan zich vinden in de voormelde visie van de deskundigen en neemt deze over. De rechtbank acht bovendien de door de deskundigen getaxeerde waarde van de woning c.a. na onteigening afgezet tegen waarde van de woning c.a. voor de onteigening reëel. De rechtbank deelt daarbij het standpunt van de deskundigen dat tuingrond die onderdeel uitmaakt van een bebouwd oppervlak en niet afzonderlijk voor (woon)bebouwing kan worden benut, bezwaarlijk kan worden getaxeerd op basis van een m2 prijs die wordt gehanteerd voor bouwgrond. 3.13 Ter zitting is door NS aan [gedaagde] het aanbod gedaan dat [gedaagde] op persoonlijke titel het onteigende tot aan de sloot mag blijven gebruiken en de sloot op zijn kosten mag voorzien van een beschoeiing. [gedaagde] heeft dit aanbod, onder voorbehoud van zijn rechten en weren, aanvaard. De rechtbank zal derhalve dienen mee te wegen of het gebruik van de strook grond tot aan de sloot en de mogelijkheid voor [gedaagde] een beschoeiing aan te brengen behoort te leiden tot een bijstelling van de door de deskundigen in hun advies d.d. 17 maart 2003 geadviseerde schadeloosstelling. De deskundigen hebben dienaangaande ter zitting desgevraagd laten weten het aangeboden en door [gedaagde] aanvaarde gebruik van de strook grond, alsmede de mogelijkheid de gewenste beschoeiing aan te brengen, niet van dusdanig belang te achten dat dit tot een lager bedrag aan schadeloosstelling zou moeten leiden. Immers, zo stellen de deskundigen, bij een eventuele verkoop van de woning c.a. zal een koper, zo schatten de deskundigen, niet meer geven voor de woning c.a. dan het door de deskundigen getaxeerde bedrag (gecorrigeerd naar het moment van verkoop en ervan uitgaande dat op eigen kosten een beschoeiing dient te worden gerealiseerd). Het aangeboden gebruik vertaalt zich, gezien het onzekere karakter daarvan, derhalve niet in een hogere koopsom. De rechtbank meent, anders dan deskundigen, dat het gebruik van de desbetreffende strook grond wel enigszins in de vast te stellen schadeloosstelling tot uitdrukking dient te komen, nu door een dergelijk feitelijk gebruik, dat tot op zekere hoogte inderdaad onzeker is, toch een andere situatie ontstaat, dan de situatie die de deskundigen in hun advies kennelijk voor ogen hadden en waarbij alleen NS de strook grond naar haar goeddunken zou hebben kunnen gebruiken. De rechtbank stelt het voordeel dat [gedaagde] door het aangeboden en aanvaarde gebruik zal genieten ex aequo et bono vast op NLG 5.000,00 en zal dit bedrag in mindering brengen op de door de deskundigen geadviseerde schadeloosstelling van NLG 75.000,00 (waarbij is uitgegaan van de situatie dat [gedaagde] geen enkel recht op gebruik van de desbetreffende strook grond zou hebben) exclusief kosten tuinherstel. Ad C Overige schade 3.14 De schadeloosstelling betreffende het herstel van de tuin zal de rechtbank, conform advies bepalen op NLG 5.000,00. De kwestie rond de dam behoeft geen nadere bespreking nu partijen dienaangaande een regeling hebben getroffen. 3.15 NS heeft terecht opgemerkt dat een beschoeiing ter plaatse niet noodzakelijk is om afkalving van de eigendom van [gedaagde] te voorkomen, nu sloot en berm eigendom zijn van NS. Zoals in r.o. 3.12 is overwogen is echter een schadeloosstelling betreffende de beschoeiing op zijn plaats nu zonder beschoeiing het aanzien van het overblijvende wordt aangetast. Nu deze schadeloosstelling evenwel tot uitdrukking is gebracht in de door de deskundigen getaxeerde waarde na onteigening is voor een afzonderlijke vergoeding van de kosten van het aanbrengen van een beschoeiing, zoals door [gedaagde] bepleit, geen plaats. Conclusie 3.16 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de schadeloosstelling terzake van verlies van het onteigende, waardevermindering van het overblijvende en kosten ter beperking van de waardevermindering van het overblijvende zal bepalen op NLG 70.000,00. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de kosten van herstel van de tuin ad NLG 5.000,00, zodat de totale schadeloosstelling NLG 75.000,00 (€ 34.033,52) beloopt. 4. Rentevergoeding en Kosten Rentevergoeding 4.1 [Gedaagde] kan zich niet verenigen met de rentevergoeding van 4,5% zoals die door de deskundigen wordt geadviseerd met betrekking tot het gemis van het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot overtreft. [Gedaagde] meent dat een vergoeding ter hoogte van de wettelijke rente in de rede ligt en stelt daartoe: - de bouwkosten zijn gestegen; - er is sprake van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de vervroegde onteigening en het uitbrengen van het deskundigenbericht; - in een ander geval heeft NS in het kader van een minnelijke onteigening ook de wettelijke rente vergoed. 4.2 Zoals door de Hoge Raad reeds in 1997 is beslist (NJO 1977,4), dient het nadeel dat wordt geleden als gevolg van het gemis van het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot overtreft niet gelijk te worden gesteld aan de wettelijke rente, maar te worden vastgesteld naar de waarde van het gemiste genot van het desbetreffende bedrag. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] uitgaven heeft moeten doen in het kader van de onteigening die niet gedekt zijn met het reeds betaalde voorschot en als gevolg daarvan verplichtingen is aangegaan, die met zich meebrengen dat een hogere vergoeding op zijn plaats is dan een rentevergoeding die zou zijn verkregen door het nog te betalen bedrag op de bank te zetten. Ook anderszins is niet gebleken dat het door de deskundigen genoemde bedrag niet als een redelijke vergoeding voor gemiste rente-inkomsten kan worden aangemerkt. De rechtbank neemt derhalve het advies van de deskundigen over en zal de schade die [gedaagde] heeft geleden door het gemis van het bedrag waarmee de schadeloosstelling het voorschot overtreft (te weten NLG 75.000,00 - NLG 36.000,00 = NLG 39.000,00 = € 17.697,43) bepalen op 4,5 % op jaarbasis te rekenen vanaf 7 augustus 2001 tot heden. Vanaf heden tot aan de dag der voldoening zal overigens de wettelijke rente verschuldigd zijn. Kosten 4.3 [Gedaagde] heeft de navolgende kostenvergoeding gevorderd: i de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 8.837,50 inclusief BTW; ii de kosten van de door hem ingeschakelde deskundig Ir. Wennekes ad € 4.663,31 inclusief BTW; iii de kosten van [de makelaar] ad € 734,40 inclusief BTW; iv de kosten van het kadaster ad € 689,92. 4.4 ad i NS heeft te kennen gegeven dat voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand aangesloten kan worden bij het liquidatietarief voor onteigeningszaken en dat in dat kader geen bezwaren bestaan tegen de door de raadsman van [gedaagde] overgelegde declaraties. Door [gedaagde] is een declaratie overgelegd van mr. Van Schaik d.d. 21 oktober 2002, ter hoogte van € 7.118,94, welke declaratie ziet op de tot en met mei 2001 gemaakte kosten en het voor [gedaagde] betaalde griffierecht. Bij akte is toegelicht dat de nadien verschenen kosten van rechtsbijstand verband houdend met het pleidooi werden begroot op 8 (uur) x € 175,00, op grond waarvan de totale kosten van rechtsbijstand werden becijferd op € 9.683,62. Ter gelegenheid van het pleidooi is het aantal na mei 2001 gemaakte en nog te maken uren bijgesteld tot 12 (uur) en is daaraan een totaal bedrag aan te betalen kosten van rechtsbijstand gekoppeld van € 8.837,50 inclusief BTW. Wat ook zij van de discrepantie tussen het totale bedrag aan kosten van rechtsbijstand genoemd in de akte respectievelijk de pleitnota van mr. Van Schaik; de rechtbank is van oordeel dat de door [gedaagde] in verband met rechtsbijstand redelijkerwijs gemaakte kosten kunnen worden begroot op € 8.837,50. Ad ii NS is met [gedaagde] van oordeel dat de kosten van de deskundigenbijstand verleent door Ir Wennekes in redelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Ad iii De kosten verschuldigd aan [de makelaar] houden verband met een taxatie die door [de makelaar] is verricht nadat door de rechtbank deskundigen waren benoemd en voordat de deskundigen aan de rechtbank hadden gerapporteerd. Gelet hierop en gezien het feit dat niet gebleken is dat het advies van de deskundigen op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, is de rechtbank met NS van oordeel dat deze kosten niet kunnen worden geacht in redelijkheid te zijn gemaakt. Ad iv De kosten die door [gedaagde] zijn gemaakt met betrekking tot de kadastrale meting zijn evenmin aan te merken als kosten die redelijkerwijs dienden te worden gemaakt in verband met de onteigening. Dit klemt te meer nu de kadastrale meting op uitdrukkelijk verzoek heeft plaatsgevonden buiten aanwezigheid van NS en slechts betrekking heeft op de grens voor onteigening die in het kader van de onderhavige procedure niet ter discussie staat. De vergoeding van deze kosten dient dan ook te worden verworpen. Een en ander laat overigens onverlet dat [gedaagde] kan verlangen dat de grens van het onteigende kadastraal wordt uitgemeten, waartoe NS aan het kadaster de benodigde, aan de grondplantekening ontleende, coordinaten dient te verstrekken, zodat de grens van het onteigende ook kadastraal gezien correct wordt vastgelegd. De kosten verbandhoudend met een dergelijke kadastrale meting zouden, anders dan de thans gevorderde kosten, wel als een direct gevolg van de onteigening kunnen worden gezien en voor rekening van NS dienen te komen. 4.5 Slotsom is dat de rechtbank terzake de redelijke kosten van de door [gedaagde] ingeschakelde deskundigen zal vaststellen op € 13.500,81 nu aan [gedaagde] een hoger bedrag aan schadeloosstelling wordt toegekend dan door NS aangeboden. 4.6 NS zal overigens worden veroordeeld in de volledige kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, welke conform het voorstel daartoe van de deskundigen, tot deze uitspraak door de rechtbank worden begroot op € 18.586,43 inclusief BTW. 5. De beslissing De rechtbank: 5.1 bepaalt het bedrag van de totaal door NS aan [gedaagde] verschuldigde schadeloosstelling voor de bij vonnis van 13 juni 2001 uitgesproken onteigening op€ 34.033,52; 5.2 veroordeelt NS om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] als schadeloosstelling pro resto te voldoen een bedrag van € 17.697,43, te vermeerderen met een rentevergoeding over voormeld bedrag van 4,5% % per jaar vanaf 7 augustus 2001 tot heden, welk totaalbedrag vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente vanaf heden tot aan de dag der voldoening; 5.3 veroordeelt de gemeente in de proceskosten van gedaagden, tot op deze uitspraak begroot op € 8.837,50 voor salaris en verschotten, alsmede in de kosten van de door [gedaagde] ingeschakelde deskundige, tot op deze uitspraak begroot op € 4.663,31; 5.4 bepaalt dat NS de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, tot op deze uitspraak begroot op € 18.586,43, dient te voldoen; 5.5 wijst af het meer of anders gevorderde; 5.6 wijst aan het Utrechts Nieuwsblad als nieuwsblad waarin de griffier dit vonnis bij uittreksel zal doen plaatsen. Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Schepen, V.M.M. van Amstel en D.C.P.M. Straver en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 25 juni 2003. w.g. griffier w.g. rechter